Nadat het malen van tarwe en rogge belast werd, gingen steeds meer arme mensen over op het eten van gortenpap.
De wieken van een pelmolen hebben een diepe zeeg, omdat voor het pellen veel kracht nodig is. De traditionele standerdmolen kon die kracht meestal niet leveren, maar met de komst van de grotere, maar ook duurdere achtkante bovenkruiers werd het beter mogelijk om met windkracht te pellen.
In een verordening van 29 juli 1699 van de Vrije Erfheren van de Vrije Erfheerlijkheid Ameland, deelde Sicco van Goslinga mede dat Pieter Pieters Hob genegen was ‘in den dorpe Nes te doen stellen en oprigten een wintmolen tot het pellen van garst’ en dat aan hem octrooi was verleend.
De pelmolenaar kreeg het alleenrecht voor het pellen van gerst en het breken van andere granen op Ameland.
Op 7 mei 1723 werd octrooi verleend aan de nieuwe eigenaars en gebruikers, te weten: Mayke Hendriks (weduwe van Pieter Hob), Pieter Dirks, Cornelis Lieuwes, Gerrijt Abbes, Teunis Hendriks en bakker Claas Jansen. De nieuwe uitbaters moesten voor de overdracht en vernieuwing van het octrooi 50 carolusguldens betalen.
In 1731 volgde Pieter Pieters Hob junior zijn vader op als molenaar. In datzelfde jaar deed hij zijn beklag bij de Vrouwe van Ameland over de invoer van gepelde granen en duistmeel, ondanks een verbod daartoe in het octrooi. Ze gaf hem gelijk, maar wees hem er op dat de pelmolenaar zijn plichten diende na te leven. Hij moest het graan halen bij de klant en na het malen terugbrengen en daarvoor een redelijke prijs rekenen.
Blijkbaar maakte Hob misbruik van zijn monopolypositie als pelmolenaar, want in 1732 schreef rentmeester Van der Straten dat hij het invoerverbod van granen en duistmeel te zwaar vond voor de Amelanders. Ook de gortmakers van Hollum bekritiseerden de handelwijze van Hob.
Overigens had de pelmolenaar aan de rentmeester verzocht om op zijn molen niet alleen gort te mogen maken, maar het ook te mogen verkopen omdat hij nog kwalijk de kost zou kunnen winnen. Na overleg met de gortverkopers besloot Van der Straten dat verzoek af te wijzen.
Blijkbaar was de molen halverwege de achttiende eeuw van de hand gedaan en verkocht aan Jan Harmens en Grietje Jans uit Nes. Jan Harmens overleed in 1761 en kort daarna moet de molen zijn afgebroken.
Bron: boek 'Windscheppen op Ameland'