De Amelandse vrouw

In dit venster willen we aandacht schenken aan de gewone Amelandse vrouw, we vinden een vermelding uit 18e eeuw.

 

In 1787 wordt in het “Vervolg der Beschrijving van Friesland” het volgende vermeld: “de vrouwen van het eiland zijn zeer blank van vel en houden zich voornamelijk bezig met naaijen en zijn zeer zindelijk in haare huishouding. Voorts zijn de vrouwen meerendeels goed en godsdienstig, uitgezonderd eenige, die zich aan drank te buiten gaan. Doch zij zijn over het algemeen wat heerschzugtig”.

Niet zo verwonderlijk dat ze “heerschzutig” overkwamen. Wanneer hun mannen op zee waren moesten de vrouwen het gezin en vaak ook het boerenbedrijfje draaiende houden. Er kwam pas weer geld binnen wanneer de mannen thuiskwamen met hun gage. Sommige mannen kwamen echter nooit meer thuis en dat maakte deze weduwen afhankelijk van de familie of de kerk. Van een weduwen- wezenpensioen was in de 18e en 19e eeuw geen sprake.

 

Dikwijls begonnen weduwvrouwen een winkeltje om zo wat bij te verdienen. Deze kleine winkeltjes waren veelal in de gang van het woonhuis gesitueerd, vlak bij de voordeur was een plank die als toonbank diende, op de toonbank werd soms met een krijtje het totaalbedrag van de boodschappen berekend. Het hebben van een winkeltje was echter niet zo eenvoudig, je moest er zaken kunnen verkopen die niet op Ameland verkrijgbaar waren bijvoorbeeld zout, suiker, koffie, thee, stroop maar ook tabak, zeep en petroleum. Via de beurtschippers moesten deze artikelen worden besteld en aangevoerd.

 

In de kleine dorpsgemeenschap mochten weduwvrouwen tijdens de oogsttijd, wanneer bijvoorbeeld de aardappels waren geoogst op het land, de achtergebleven kleine aardappels naoogsten. Of er werd, wanneer in de herfst een beest was geslacht, een “hutspotje” naar ze gebracht.

In de 18e en 19e eeuw ging veel jonge mannen varen om een centje te verdienen. Maar ook jonge vrouwen verlieten het eiland om wat te gaan verdienen en daarmee het gezin te ondersteunen. Ze ging “dienen” bij welgestelde families aan de vaste wal in steden als Leeuwarden en Amsterdam. Zo vertelde een jonge vrouw, die na een aantal jaar weer thuiskwam, “ik ging met een omslagdoek en kwam terug met een mantel”.

 

4e couplet Amelander volkslied, luidt als volgt:

Eenvoud, kuisheid en verstand
Sierden t' allen tijd de vrouwen
Die ons eiland gaf t'aanschouwen
Blijf zo het sieraad van ons land
O meisjelief van Ameland

Na de 2e WO kwam het toerisme echt op gang. In de jaren ’60 waren het voornamelijk de vrouwen die het voortouw namen om in de zomermaanden een gedeelte van hun huis of schuur te verhuren. Amelander gezinnen verhuisden dan naar het schuurtje of het veredelde kippenhok. Het huis of een gedeelte van het huis werd pension en verhuurd aan toeristen. Of de schuur veranderde in een kampeerboerderij. Waar in de winter de koeien stonden, werden slaapplaatsen gemaakt. Er moest worden schoongemaakt, muren werden gewit, alles werd in orde worden gemaakt voor verhuur. In deze kampeerboerderijen vonden, met een piek rond 1970, vooral kinderen uit sociaal zwakkere gezinnen uit het Ruhrgebied onderdak gedurende de zomervakantie. Deze verhuizing en alles wat hierbij kwam kijken zoals de contacten met de gasten, de schoonmaak en de financiële zaken namen de vrouwen voor hun rekening. En niet te vergeten, de eigen huishouding liep ook gewoon door.