Spaanse Vluchtelingen op Ameland.
In de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) vochten linkse Nederlanders mee tegen de fascisten van generaal Franco - dat is een al vaak verteld verhaal. Maar een ander en vrijwel onbekend verhaal is dat van een groep aanhangers van Franco, die politiek asiel kregen in ons land en op Ameland een warm onthaal vonden.
De Spaanse Burgeroorlog
In februari 1936 won een coalitie van communisten, socialisten en anarchisten de Spaanse verkiezingen. Direct daarna begon het te rommelen onder de tegenstanders van de nieuwe regering, die sterk vertegenwoordigd waren in de legertop en onder vooraanstaande katholieken. Op 17 juli pleegde generaal Francisco Franco een staatsgreep in Spaans Noord-Afrika. Tot zover niets nieuws, want Spanje had een lange traditie van militaire coups. Niemand had echter gerekend op het ongekende verzet waar Franco en zijn troepen op stuitten. Links en regeringsgezind Spanje kwam massaal in opstand. Binnen enkele dagen brak een bloedige burgeroorlog uit, die tot 1939 zou voortduren.
Het was een vooruitblik naar de Tweede Wereldoorlog. Duitsland en Italië steunden Franco; de Sovjet-Unie stond aan de kant van de linkse regering. Terwijl de overige regeringen besloten zich niet in de strijd te mengen, riep de internationale arbeidersbeweging iedereen op om mee te vechten tegen het fascisme. Duizenden linkse burgers (onder wie beroemdheden als George Orwell) stroomden toe om mee te vechten tegen Franco. Ook tientallen Nederlanders sloten zich aan bij de Internationale Brigade. De Nederlandse regering wilde echter neutraal blijven in het conflict, en verbood het meevechten in Spanje. Wie toch ging kon in de gevangenis belanden, en verloor hoe dan ook zijn Nederlanderschap. Stevige maatregelen dus, tegen de linkse vrijwilligers. Intussen echter zat de regering met een ander probleem: zo’n honderdvijftig vluchtelingen in de Nederlandse ambassade. Aanhangers van Franco, wel te verstaan.
De Nederlandse ambassade
In de herfst van 1936 werd er hevig gevochten in Madrid. Er vielen bommen, op straat werd gevochten, de stad was in chaos. In de paniek vluchtten zo’n 5000 Spanjaarden, voornamelijk aanhangers van Franco, de diverse buitenlandse ambassades in. Ook die van Nederland. Die was zo goed als verlaten, want de gezant en zijn secretaris waren direct bij uitbraak van de burgeroorlog naar Nederland teruggeroepen. Er was alleen nog een tijdelijk zaakgelastigde, de Duitser Schlosser. Die bevond zich in een lastige situatie. Nederlanders werden vanzelfsprekend direct toegelaten tot de ambassade, maar de gevluchte Franco-aanhangers zouden de Nederlandse neutraliteit wel eens in gevaar kunnen brengen.
Aanvankelijk werden zij niet binnengelaten. Maar, schreef het NRC in 1937, “toen er personen kwamen, die wanneer zij niet werden opgenomen, een zekeren dood tegemoet gingen, kon men niet langer weigeren.” Tot de eerste Spanjaarden die werden toegelaten, in oktober 1936, behoorden de bekende Spaanse schrijver en dichter Fernandez Florez, de vroegere Spaanse gezant in Den Haag, Gonzales Arnao met familie, en een schoonzuster van generaal Franco. Als criterium voor de opneming werd gesteld, dat men in direct levensgevaar moest verkeren. Er werd een tweede huis naast de legatie gehuurd voor de opvang van wat uiteindelijk zo’n 150 Spanjaarden zouden worden.
Herenakkoord
De Nederlandse regering zat met de vluchtelingen in haar maag. Het voedseltekort werd nijpend, de gevechten in de stad werden steeds heftiger en de ambassadegebouwen puilden uit. Toen van een van de twee gehuurde gebouwen het dak instortte na een granaatinslag, besloot Nederland te onderhandelen met de wankelende Spaanse regering, die inmiddels naar Valencia was gevlucht. De partijen sloten een akkoord: de vluchtelingen uit de Nederlandse, Belgische en Poolse ambassades zouden een gezamenlijke vrijgeleide door Spanje krijgen, op voorwaarde dat de asielverlenende landen erop toe zouden zien dat de ‘weerbare mannen’ onder de vluchtelingen zich niet alsnog in de strijd zouden mengen.
Dinsdag 23 maart 1937 vertrok een groep van 430 vluchtelingen met vrachtauto’s naar Valencia, vanwaar ze per schip naar Marseille voeren. Het waren 250 vluchtelingen uit de Belgische ambassade, 40 uit de Poolse, en 140 uit de Nederlandse. In Marseille bleef een deel van de ‘niet-weerbaren’ achter (voornamelijk vrouwen en kinderen), om terug te gaan naar voor Franco-aanhangers veiliger delen van Spanje. Onder degenen die in Marseille achterbleven waren de schoonzuster van Franco en de oud-gezant met zijn familie. De rest ging per trein verder. In Parijs en Brussel bleef nog een aantal Spanjaarden achter, zodat de groep die uiteindelijk op 30 maart 1937 in Roosendaal aankwam bestond uit 75 Spaanse vluchtelingen. Zeventig mannen, vier vrouwen en één klein meisje. Het waren advocaten, artsen, studenten, een paar militairen. Bijna allen waren ze van zeer goede komaf. Een van hen was Carlos de Bourbon, een neef van de Spaanse koning.
Katholiek Steuncomité
In Roosendaal stond het ‘Katholieke Comité voor slachtoffers van geloofsvervolging’ klaar om de Spanjaarden hartelijke op te vangen. Het waren tenslotte mede-katholieken, die daar in het verre Spanje gruwelijk werden vervolgd door het Rode Gevaar, althans zo was het beeld destijds. Naast een vertegenwoordiger van het ministerie van Buitenlandse Zaken was er ook iemand van de marechaussee aanwezig, maar de algemene indruk was niet dat er een groep gevangenen aankwam, eerder een groep hooggeëerde gasten. De NRC schreef over de aankomst van de vluchtelingen: "Onwillekeurig komt even het beeld van October 1914 toen Antwerpen viel, weer in herinnering, alleen met dit verschil, dat de Spanjaarden, die thans in Nederland geïnterneerd worden, er verzorgder en correcter uitzien dan de Belgen in 1914."
De grootste groep vluchtelingen kreeg aanvankelijk onderdak in Eindhoven, in het R.K. Gezellenhuis. De overheid betaalde kost en inwoning, en voor de extra’s zorgde het katholieke steuncomité. De Spanjaarden konden hun gang gaan zolang ze zich maar regelmatig meldden. Al na enkele weken echter kwamen er een paar niet opdagen op appel. Zes Spanjaarden uit Eindhoven doken onder, om enkele dagen later in Duitsland te worden opgepakt. Ze waren op weg terug naar Spanje, waar ze aan de kant van Franco wilden gaan vechten. Dat was een lelijke tegenvaller voor de Nederlandse regering, die had gehoopt dat een herenakkoord voldoende zou zijn om de vluchtelingen in het gareel te houden. Blijkbaar waren strengere maatregelen nodig, maar opsluiting in de gevangenis, van al die hoge heren, dat klonk ook weer zo rigoureus.
Een open katholieke gevangenis
Waarschijnlijk is het Kardinaal de Jong geweest, die als eerste Ameland heeft geopperd. Hij kwam zelf uit het Amelandse Nes, en wist dat er een katholieke gemeenschap bestond die waarschijnlijk niet al te kritisch tegenover de Spaanse katholieken zou staan, van welke politieke voorkeur dan ook. Ameland had het grote voordeel dat er slechts een maal per dag een boot naartoe ging, wat de controle op de vluchtelingen uiterst overzichtelijk maakte. Het was een keurige tussenoplossing: de vluchtelingen hoefden niet letterlijk te worden opgesloten, maar stonden zo toch onder controle.
Op 10 juli 1937 kwamen de eerste Spanjaarden aan op Ameland. Ze werden ingekwartierd in Pension Metz in Nes. De commissaris van de koningin in Friesland, Van Harinxma thoe Slooten, vond het maar niets. Hij schreef direct na de komst van de eerste Spanjaarden een boze brief aan de minister van binnenlandse zaken, waarin hij zei te vrezen voor confrontaties met socialistische vakantiegasten op Ameland. De brief had geen resultaat, de Spanjaarden bleven. Op 2 september 1937 meldde de Telegraaf, dat de Franco-regering een order had doen uitgaan aan gevluchte Spaanse militairen. Opdracht was niet te vluchten om zich aan te sluiten bij de Spaanse troepen, ‘om redenen van politieke aard’. Waarschijnlijk wilde Franco niet riskeren dat landen als Nederland alsnog partij tegen Franco zou trekken. Of wilde hij zijn beste mannen bewaren voor na de oorlog?
Ondanks deze vermaning van Franco volgden er meer vluchtpogingen. Na weer een poging, dit keer vanuit Den Haag, besloot Justitie geen risico meer te nemen met de Spanjaarden. In de loop van 1938 werd ook de rest van de vrijgezellen naar Ameland gebracht. In totaal ging het om 35 mannen. Vrijgezellen werden gezien als het meest vluchtgevaarlijk; de rest kon wel op andere plekken in Nederland blijven. Er was één uitzondering: Antonio Diaz Carmona. Deze militair werd als zeer vluchtgevaarlijk beschouwd, te gevaarlijk om bij zijn vrouw en dochter in Den Haag te mogen blijven. Vrouw en dochter mochten zich in de loop van 1938 wel bij hem voegen op Ameland. De gehele groep werd ondergebracht in Hotel de Boer in Nes (het huidige Hotel de Jong). Kosten voor het Rijk: twee gulden per persoon per dag.
Leven op Ameland
Met de gevreesde incidenten viel het uiteindelijk erg mee. Commissaris van de Koningin Harinxma thoe Slooten meldde in 1938 dat de Spanjaarden af en toe werden lastig gevallen door ene G.A. uit Nes, die hen steeds beledigde wanneer hij drank op had. De Amelander moest een nacht de cel in en verder zijn geen incidenten gemeld.
Eerder het tegendeel: de meeste Amelanders waren lang niet ontevreden met de komst van de vluchtelingen. De Spaanse Burgeroorlog was ver weg, en niemand hield zich er mee bezig of deze beleefde jonge heren nu van de fascistische, of van de andere kant waren. In een tijd waarin het eiland nog weinig toerisme kende waren ze vooral een aardige exotische afleiding. Al viel er moeilijk mee te communiceren, ze brachten toch wat leven in de brouwerij. En geld in het laatje. De Spanjaarden mochten niet werken, dus ze kaartten veel, liepen over het strand, ze tennisten en voetbalden met de plaatselijke jeugd en – hoe kan het ook anders - ze flirtten met de Amelandse schonen.
GeelWit - Spanjaarden
De sfeer tussen de vluchtelingen was noodgedwongen afstandelijk (want niemand sprak hun taal), maar verder uiterst vriendschappelijk. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de Spanjaarden zich drie keer per dag bij de politie zouden melden, maar dat werd al snel één controle per dag in Hotel de Boer, door een agent die daarvoor speciaal even langs kwam. Er zijn van Ameland geen vluchtpogingen geweest, wel één incident. In juni 1938 werd een mysterieus pakketje uit een vliegtuig boven Ameland afgeworpen, bedoeld voor een van de Spanjaarden. Een wakkere agent confisqueerde het pakket. In plaats van het gevreesde oorlogsmaterieel bevatte het een plak chocola.
Een Spaans-Amelandse dochter…Einde van de burgeroorlog
Rika de Haan, een katholiek Amelands meisje, kreeg een relatie met een van de Spanjaarden. Voor het echter tot een officiële verloving kwam werd duidelijk dat Franco de burgeroorlog zou winnen. De afspraak was, dat de Spanjaarden terug zouden gaan zodra de burgeroorlog voorbij was. Dat was officieel pas zo op 1 april 1939, maar in februari was de strijd in feite gestreden. Nederland was met Frankrijk en Engeland bij de eerste landen die het nieuwe regime van Franco erkenden. Alle Spanjaarden die toen nog op Ameland zaten, keerden op 13 februari 1939 terug. Ook Pedro Rodriguez de Quevedo, het vriendje van Rika de Haan.
Rika bleef alleen achter. Zonder vriend, maar wel zwanger. Die schande was te veel voor de familie. In de zomer van 1939 kreeg ze in het grootste geheim een dochtertje, in een huis voor ongehuwde moeders in Utrecht. Het kind bleef achter in een kindertehuis en zelf ging ze terug, alsof er niets aan de hand was. Twee jaar later echter, toen de roddels op Ameland rond begonnen te gaan en de schande toch niet meer was te voorkomen, haalde ze haar dochter weer op en nam ze haar mee naar Ameland.
Annelies Oud-Metz, de enige met bruine ogen in een oer-Hollands gezin, werd op school uitgejouwd als ‘Spanjooltje’. Haar moeder was inmiddels getrouwd met een Amelander. Ze wilde niet praten over haar Spaanse liefde, en vertelde haar dochter niet veel meer dan zijn voornaam. Tot vorig jaar had Annelies alleen een fotootje van haar vader. Gezien of gesproken heeft ze hem nooit. Geen van de Spaanse vluchtelingen is ooit teruggekeerd naar het eiland, ook Pedro Rodriguez de Quevedo niet. Hij is een paar jaar geleden overleden. Enkele maanden geleden kreeg Annelies contact met haar twee Spaanse halfzusters, die ze binnenkort gaat ontmoeten. Toch nog een stapje dichter bij haar vader.
Bron: Andere tijden NPO 2005.