Vanouds liet de bisschop zich bij zijn bestuur als landsheer van het Sticht bijstaan door de vijf Utrechtse kapittels. Onder leiding van de deken van het Domkapittel kwamen zij regelmatig bijeen in het zogenaamde kapittel-generaal. Alle stemgerechtigde kanunniken konden daarin meepraten, niet alleen over kwesties die speelden in het kerkbestuur van het bisdom maar over het landsbestuur van de bisschop in het Sticht. Dit omvatte een gedeelte van het totale bisdom, namelijk het gebied van ruwweg de huidige provincies Utrecht (het Nedersticht), Overijssel, Drenthe en de stad Groningen (het Oversticht). In de loop van de veertiende eeuw schoven in de vergaderingen van het kapittel-generaal ook vaak belangrijke ridders en leden van het stadsbestuur van Utrecht aan. Daarmee ontwikkelde dit overleg zich tot een vergadering van de Staten van Utrecht, waarbij de kapittelgeestelijken de Eerste Stand vertegenwoordigden, de ridders de Tweede en de stad de Derde. Al in het midden van de veertiende eeuw kwamen de Staten van het Nedersticht regelmatig in Utrecht bijeen.
De bepalingen uit de Landbrief waren niet nieuw: ook eerdere bisschoppen hadden elementen daaruit al onderschreven. In de Landbrief van 1375 werden zij door bisschop Arnoud van Horne nog eens bevestigd, op een manier waar ook zijn opvolgers niet meer om heen konden. Bovendien werden nu ook Amersfoort en Rhenen als leden van de Derde Stand genoemd. Daarmee verschafte deze bisschop de Staten een die anderhalve eeuw zou standhouden.