Tekst en hertaling Stichtse Landbrief

Stichtse Landbrief

Tekst 

Wij Arnt van Hoern, bi der ghenade Goods bisscop tUtrecht, maken kont allen luden:

  1. dat wij lijen ende bekennen, dat alsulke bede als ons onse ecclesij, riddere, knechte ende steden van onsen Ghestichte van Utrecht ghegheven hebben tot deser tijt, om rechter gonste wille ghegheven hebben, onser kerken slote ende ambochte aen dese zide der IJselle mede te losenen, mer van ghenen rechte, ende gheloven in goeden trouwen onser ecclesij, ridderen, knechten, steden ende den Ghestichte van Utrecht voers. voer ons ende voer onse nacomelinghe, bisscopen tUtrecht, gheen merghenghelt, huusghelt, noch gheenrehande ghemeyne scattinghe meer te verghen.
  2. Voert so hebben wij ghelovet voer ons ende voer onse nacomelinghe, bisscopen tUtrecht voers., die slote ende ambochte onser kerken van Utrecht aen dese zide der IJselle nummermeer te bezwaren, noch te belasten, noch van den Ghestichte te ontverren in gheenre tijt.
  3. Ende wanneer wij of onse nacomelinghe, bisscope tUtrecht voerscr., aflivich of des Ghestichts quijt worden, so sel men die slote ende ambochte vrij ende ombecommert overleveren den anderen bisscop, als hijs begheert ende hij ontfaen is, alse recht is, behoudelijc dat hij eerst confirmyeren, zekeren, zweren ende loven sel die slote ende ambochte niet te bezwaren, te belasten noch te ontverren van den Ghestichte voers. in gheenre tijt, ende daerop siin open brieve gheven.
  4. Voert so en sel wij of onse nacomelinghe, bisscope tUtrecht voers., nyemant borchzate zetten in enich van onser kerken slote, noch ambochte, noch hem die bevelen, hij en sij een welgheboren man ende wel ghegoedet in den Ghestichte, ende gheboren uut den Ghestichte, also datt men hem des gheloven mach.
  5. Voert so sellen die borchzate ende ambochtslude, die wij zetten sellen in onser kerken, slote ende ambochte, eerst loven, zekeren ende zweren in den capitel voer die ecclesij, voer riddere, knapen, stat ende steden des Ghestichts van Utrecht tot behoef des ghemeens Ghestichts van Utrecht voers. ende daerop hoer open brieve gheven, die voers. slote ende ambochte niet te bezwaren noch te belasten meer dan voer een jaer benoemder pensie, die redelijc is.
  6. Voort so en sel die borchzate of die ambochtsman, die nu in der tijt is ende altoes voert, die slote of ambochte niet rumen noch overleveren, eer die ander, die op dat slot of in sinen ambochte, dat hij te bewaren heeft, wesen sel, eerst ghelovet, ghezekert, ghezworen ende sijn brieve ghegheven heeft, alse voerscr. is.
  7. Ende wij bisscop of onse nacomelinghe, bisscope voers., moghen die borchzaten ende ambochtslude verzetten, alst ons ghenoeghet, behoudelijc dat desen voerwaerden voers. bliven zellen in alle hoerre macht.
  8. Voert, waert dat die stoel van Utrecht sonder heer waer of dat die bisscop in der tijt niet ontfaen en waer, alse recht is, so sel men die voers. loefte doen in den capitel in teghenwoerdicheyt der ecclesij, ridderen, knapen ende stat van Utrecht, alse voers. is, tot behoef des bisscops, die toecomende is in der tijt, ende hem die slote vry ende commerloes ende ambochte overgheven, alse hij ontfaen is, alse recht is ende dese voers. punten eerst ghelovet, ghezekert ende ghezworen heeft ende siin open brieve daerop ghegheven heeft.
  9. Voert selle wij ende onse nacomelinghe, bisscope voers., alle man landrecht doen, alse in onsen Ghestichte gheleghen is, behoudelijc dat die ecclesij ende elc gheestelijc persoen na sinen staet daer te rechte sta, daer hi van rechte of ghewoenten sculdich is te rechte te staen, ende nyemant vanghen noch siin goet nemen teghens tlantrecht, ten waer dat hij mit rechte ende mit oerdel eerst vorwonnen waer.
  10. Ende waer dat enighe welgheboren lude rechts voor ons te doen hadden, die oerdel en sel wij nyemant vraghen dan welgheboren luden, ende die oerdel, die men voer ons wisen sel, die en sel nyemant vorder beroepen van der partyen weghen, dan die partyen, dient oerdel teghen gaet.
  11. Voert so en sel wij of onse nacomelinghe voers. gheenrehande oerloghe aennemen, wij en haddent eerst vervolghet bi onser ecclesij, riddere, knapen ende steden van Utrecht, alse van ouds recht is ende gheweset heeft.
  12. Ende alle dese voers. punten hebben wij, Arnt van Hoern, bisscop tUtrecht voers., ghelovet, ghezekert ende ghezworen wittelike ende wel te houden ende niet te breken in gheenre manieren. Ende wij, dekene ende capitele der ecclesij, riddere ende knechte, stat ende ghemeyne steden des Stichts van Utrecht, te zamen ghewilcoert ende malcanderen ghelovet in goeden trouwen alle die punten, die in desen brieve ghescreven staen, vaste ende stade te houden ende te houden doen.
  13. Ende waert zake, dat wij Arnt, bisscop voers., of onse nacomelinghe enich van desen voers. punten verbraken of niet en hielden, so kenne wij, dat nyemant voer ons, noch voer onse ambochtslude sculdich is te rechte te staen, noch te dyenste te comen, noch ons hoerzamich te wesen, ter tijt toe, dat wij alle dese voers. punten vol ende al ghehouden hadden.
  14. Ende waer dat enich borchzate of ambochtsman, die in der tijt waer, enich van desen voers. punten verbraken, of niet en hyelden, dat dien die dese punten verbrake, wij, bisscop, of onse ambochtslude in der tijt hem gheen recht doen en sellen, ende dat hem nyemant te rechte staen en sel, ende gheen oerdel over nyemant en sel hi moghen of helpen gheven, ende daer sel wij bisscop, riddere ende knapen, stat, ende steden voers., teghen vallen, ter tijt toe dat hij alle dese voers. punten ghehouden hadde ende men des zeker ende wisse waer. Ende alle dese voerscr. voerwaerde sellen staen sonder enigherhande ergheliste.

Ende op dat alle dese voers. punten vaste ende stade eweliken bliven ende onverbroken, so hebben wij Arnt van Hoern, bisscop, dekene ende capitele der kerken van den Doem, van Oudmunster, van sunte Peter, van sunte Johanne, van sunte Marien tUtrecht; Ghiselbrecht, heere van Abcoude ende van Duersteden, Sweder van Abcoude, heere van Putte ende van Strienen, Johan, heer van Culenborch ende van der Lecke, Ghiselbrecht, heer van Vyanen ende van den Goye, Sveder, borchgrave van Montfoerde, Heynric die Rover van Montfoerde, Sveder van Vyanen, Johan van Rinesse, Ghiselbrecht van Sterkenborch, Vrederic uten Hamme, Gherijt van Pallanen, Dirc van Zulen, Peter uten Hamme, Johan van Heerlaer, Sveder van Bloemensteyn, Ghiselbrecht van Herdenbroec, Otte van Scoennouwen, Bernt uten Enghe, Steven van Zulen, ridders; Splinter van Loenresloet, Alpher van der Horst, Heynric van Haerlem, Vrederic Zoude van den Rijn, Johan van Zulen, Johan van Ameronghen, Willam Zuermont van Hiindersteyn, Vrederic van Zulen, Bokel van der Haer, Dirc van Houdaen, Willam van Vloeten, Willam van Vronensteyn, Jacob van der A, Gherijt van der A, Ghiselbrecht die Wolf, Philips van We[r]densteyn, Arnt van Lunenborch, Johan over die Vechte, knapen; ende wij, stat van Utrecht ende steden des Ghestichts van Utrecht voers., alse Amersfoerde ende Renen, onse zeghele aen desen brief ghehanghen tot enen oerconde.

Ende al waer dat zake, dat aen desen brief een zeghel of meer ghebrake, nochtan zoude dese brief bliven in alle siinre macht, ghelikerwijs of hij vol ende al bezeghelt waer. Ende deser brieve is meer alleens sprekende.

Ghegheven int jaer ons Heren dusent drie hondert vive ende tseventich, des donredaghes na sunte Servaesdach tUtrecht.

 

Hertaling 

Wij, Arnoud van Horne, bij de gratie Gods bisschop te Utrecht, maken iedereen het volgende bekend:

  1. Wij erkennen dat de bede, die onze geestelijkheid, ridders, knapen en steden van ons Sticht Utrecht ons hebben vergund nu te hebben, niet op grond van enig recht is toegestaan, maar uit genegenheid, om daarmee de kastelen en ambten van onze kerk aan deze zijde van de IJssel uit de verpanding te kunnen lossen. Wij beloven onze geestelijkheid, ridders, knapen, steden en het hele Sticht Utrecht oprecht, zowel voor onszelf als voor onze opvolgers, geen morgengeld, huisgeld of enige andere algemene belasting meer te zullen vragen.
  2. Verder hebben wij ons en voor onze opvolgers beloofd, de kastelen en ambten van onze kerk aan deze zijde van de IJssel nooit meer te zullen verpanden noch ooit van het Sticht te zullen vervreemden.
  3. En wanneer wij of onze opvolgers overlijden of van ons ambt over het Sticht ontheven worden, zal men de kastelen en ambten vrij en onbelast overdragen aan de volgende bisschop, wanneer hij erom vraagt en hij op de voorgeschreven manier als landsheer erkend is; alleen moet hij eerst onder ede bevestigen en beloven, de kastelen en ambten van het Sticht nooit te zullen verpanden of vervreemden, en deze verklaring ook in een oorkonde vastleggen.
  4. Wij en onze opvolgers zullen niemand aanstellen tot kastelein van een kasteel van onze kerk noch iemand met een ambt bekleden, tenzij hij tot de welgeborenen behoort, gegoed en geboren is in het Sticht, zo zeker dat daaraan geen twijfel mogelijk is.
  5. De slotvoogden en ambtenaren die wij over de sloten en ambten van onze kerk zullen aanstellen, moeten eerst onder ede beloven, die sloten en ambten niet hoger te zullen belasten dan met het bedrag van een redelijk jaarsalaris. Zij moeten deze eed afleggen in de kapittelvergadering voor de geestelijkheid, ridders, knapen, stad en steden van het Sticht, ten behoeve van het hele Sticht Utrecht, en zij moeten deze verklaring in een oorkonde vastleggen.
  6. Een kastelein of ambtenaar in functie zal een kasteel of ambt niet ontruimen en overdragen eer zijn opvolger de hiervoor omschreven eed afgelegd en de oorkonde afgegeven heeft.
  7. Wij en onze opvolgers-bisschoppen mogen de kasteleins en ambtenaren naar believen overplaatsen mits aan alle hier omschreven voorwaarden geheel voldaan wordt.
  8. In het geval dat de bisschopzetel van Utrecht vacant is of de bisschop niet op de voorgeschreven manier als landsheer erkend is, moet men de in artikel 5 genoemde eed afleggen in de kapittelvergadering in aanwezigheid van de geestelijkheid, ridders, knapen en de stad Utrecht, zoals boven omgeschreven is, ten behoeve van de toekomstige bisschop. Zodra deze als landsheer erkend is, moet men hem de kastelen en ambten vrij en onbelast overdragen, zoals het behoort, mits de bisschop eerst de bovengenoemde zaken onder ede heeft beloofd en in een oorkonde heeft vastgelegd.
  9. Wij en onze opvolgers zullen iedereen recht doen volgens het Stichtse landrecht. Alleen de kapittels en alle andere geestelijken zullen volgens hun stand daar te recht staan waar hun dat rechtens of naar gewoonte toekomt. Wij zullen niemand gevangen houden noch iemands goed in beslag nemen in strijd met het landrecht, tenzij hij gevonnist is.
  10. Wanneer welgeborenen een rechtszaak voor ons brengen, zullen wij uitsluitend aan welgeborenen vragen vonnis te wijzen. Tegen dit vonnis kan uitsluitend die partij in beroep gaan, ten nadele van wie het uitgesproken is.
  11. Wij en onze opvolgers zullen geen enkele oorlog beginnen zonder eerst met onze geestelijkheid, ridders, knapen en steden van Utrecht overlegd te hebben, zoals het van ouds als recht gegolden heeft.
  12. Al deze artikelen hebben wij, Arnoud van Horne, bisschop te Utrecht, onder ede beloofd te zullen nakomen en op geen enkele manier te zullen schenden. Wij, deken en kapittels van de geestelijkheid, ridders en knapen, stad en alle steden van het Sticht Utrecht hebben elkaar beloofd, alle punten die in deze oorkonde beschreven staan, trouw en onwrikbaar te handhaven en te doen nakomen.
  13. In het geval dat wij, bisschop Arnoud, of onze opvolgers een van de genoemde punten niet zouden nakomen, erkennen wij dat niemand verplicht is voor ons of onze ambtenaren te recht te staan, noch hulp of gehoorzaamheid verschuldigd is, totdat wij de genoemde artikelen volledig nagekomen zijn.
  14. In het geval dat een slotvoogd of ambtenaar een van de genoemde punten niet nakomt, zullen wij, bisschop, of onze ambtenaren hem geen recht doen. Niemand zal voor hem te recht kunnen staan, en hij zal voor niemand vonnis kunnen wijzen of helpen wijzen. Dit zullen wij, bisschop, ridder en knapen, stad en steden verhinderen, totdat men er zeker van is dat hij zich weer aan alle artikelen houdt. Al deze voorwaarden zullen gelden met uitsluiting van alle kwade trouw.

En opdat al deze artikelen vast, eeuwig en ongeschonden van kracht blijven hebben wij, Arnoud van Horne, bisschop; dekens en kapittels van de kerken van de Dom, Oudmunster, St. Pieter, St. Jan en St. Marie te Utrecht; Gijsbrecht, heer van Abcoude en van Duurstede, Zweder van Abcoude, heer van Putten en van Strijen, Jan, heer van Culemborg en van der Leck, Gijsbrecht, heer van Vianen en van ’t Goy, Zweder, burggraaf van Montfoort, Hendrik de Rover van Montfoort, Zweden van Vianen, Jan van Renesse, Gijsbrecht van Sterkenburg, Frederik uten Hamme, Gerrit van Polanen, Dirk van Zuylen, Peter uten Hamme, Jan van Herlaar, Zweder van Bloemenstein, Gijsbrecht van Hardenbroek, Otto van Schonauwen, Berend uten Eng, Steven van Zuylen, ridders; Splinter van Loenersloot, Alfer van der Horst, Hendrik van Haarlem, Frederik Zoude van Rijn, Jan van Zuylen, Jan van Amerongen, Willem Zuurmond van Hindersteyn, Frederik van Zuylen, Boekel van de Haar, Dirk van Oudaen, Willem van Vleuten, Willem van Vronestein, Jacob van der Aa, Gerrit van der Aa, Gijsbrecht de Wolf, Filips van Weerdesteyn, Arnoud van Lunenburg, Jan van OverdeVecht, knapen: en wij, stad Utrecht en steden van het Sticht Utrecht, namelijk Amersfoort en Rhenen, onze zegels ter bevestiging aan deze oorkonde gehangen.

Ook indien een of meer zegels aan deze oorkonden ontbreken, blijft zij volledig van kracht, alsof zij van alle zegels voorzien was. En er bestaan meer gelijkluidende exemplaren van deze oorkonde.

Gegeven in het jaar van onze Heer dertienhonderd vijfenzeventig, op donderdag na Sint-Servaasdag (17 mei), te Utrecht.

 

Verantwoording

  • Originele tekst, vereenvoudigde versie naar de uitgave door: D.Th. Enklaar, ‘De Stichtse Landbrief van 1375’, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, nieuwe reeks dl. 13, nr. 8 (1950), 221-228. Met inachtneming van de verbeteringen op basis van het exemplaar van de stad Utrecht (HUA, toegang 701, inv.nr. 116) in de uitgave van C.A. Rutgers e.a., Van standen tot staten. 600 jaar Staten van Utrecht 1375-1975 (Zutphen 1975), 11-14; en aanpassing van alle persoonsnamen aan de huidige praktijk.
  • Hertaling: C.A. Rutgers e.a., Van standen tot staten, 14-17.