De Kanalenkoning
De Zuid-Willemsvaart is vernoemd naar koning Willem I. Hij werd in 1815 de eerste koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Nederland was samengevoegd met het huidige België en de koning wilde goede verbindingen tussen het noorden en zuiden aanleggen om de handel te verbeteren. Daarom liet hij kanalen graven, want veel goederen werden met schepen vervoerd. Dit leverde hem de bijnamen op van ‘Koning-Koopman’ en ‘Kanalenkoning’.
De verbetering van de routes over land en water was zeker nodig. Landroutes waren oncomfortabel en vaarroutes over rivieren waren niet altijd bevaarbaar. Een regenrivier als de Maas bijvoorbeeld was in de zomermaanden haast niet te gebruiken. Er waren ook militaire redenen om de Zuid-Willemvaart aan te leggen. Het nieuwe kanaal maakte het mogelijk om in geval van oorlog de omgeving van ’s-Hertogenbosch, een belangrijke vestingstad, het hele jaar door onder water te zetten met een sluis. De stad zelf bleef daarbij watervrij.
Buiten of binnen de stad
Het nieuwe kanaal zorgde voor een betere bereikbaarheid van ’s-Hertogenbosch via het water, maar er was ook een nadeel. Vóór de aanleg van het kanaal was de Bossche haven een belangrijke overslagplaats van goederen. Scheepsladingen werden hier overgeladen op karren die via de wegen richting het zuiden trokken. Maar na de aanleg van de Zuid-Willemsvaart konden de schepen voortaan doorvaren waardoor de stad minder belangrijk werd als overslaghaven.
Er was zelfs nog even sprake van dat het kanaal helemaal niet door de stad zou lopen. Koning Willem I was er eerst op tegen dat het kanaal dwars door de Bossche vesting werd aangelegd. Het zou buiten de stad moeten lopen zodat de verdedigingswallen konden blijven liggen. Dat maakte bovendien ook nog eens de aanleg goedkoper. Natuurlijk was dit een slecht plan voor de handel en werkgelegenheid van ’s-Hertogenbosch.
Op aandringen van het Bossche stadsbestuur kwam het kanaal toch binnen de stad te liggen. De koning nam dat besluit in 1825, toen de Zuid-Willemsvaart al bijna klaar was. Omdat dit een duurdere oplossing was, moest de stad zelf meebetalen. ’s-Hertogenbosch werd met de komst van het kanaal minder belangrijk als overslaghaven, maar de schepen bleven nu in elk geval wel de stad in varen.
Industrialisatie
De aanleg van de Zuid-Willemsvaart zorgde voor veel veranderingen in ’s-Hertogenbosch. Een deel van de vestingwerken werd aangepast, straten werden ingekort en aan beide kanten van het kanaal kwamen kades en nieuwe straten. De afgegraven grond werd naast de waterweg gegooid en op die opgehoogde stukken kwamen later nieuwe gebouwen te staan.
In de eerste helft van de negentiende eeuw waren de meeste werkplaatsen nog in woningen ondergebracht. Er waren maar een paar kleine fabrieksgebouwen. Maar in de jaren na de aanleg van de Zuid-Willemsvaart kwamen er steeds meer fabrieken en scheepswerven in het gebied langs het kanaal. Zo begon Willem Grasso in 1858 een eigen smederij-werkplaats aan de Zuid-Willemsvaart, die zou uitgroeien tot een groot internationaal bedrijf: machinefabriek Grasso. Ook werden in dit deel van de stad nieuwe woningen gebouwd voor de groeiende groep arbeiders.
De middeleeuwse panden aan de hoofdstraten werden verbouwd tot winkels met hoge ramen en etalages. Ook de rest van ’s-Hertogenbosch begon steeds meer van uiterlijk te veranderen. De stad werd steeds moderner. Door de komst van de Zuid-Willemsvaart veranderde ’s-Hertogenbosch langzaam van overslagplaats in industriestad.
Van kanaal naar park
Dat de Zuid-Willemsvaart dwars door ’s-Hertogenbosch was gegraven, had zijn beperkingen voor bijvoorbeeld het verkeer. De brug stond regelmatig open. Schepen werden groter, maar het kanaal bleef zoals het was. In 2014 werd daarom rondom de stad het nieuwe Máximakanaal geopend. Dit kanaal is breder en dieper zodat er grotere schepen door kunnen varen. De Zuid-Willemsvaart is inmiddels omgedoopt tot het Zuid-Willemspark, een plek voor pleziervaart en recreatie midden in de Bossche binnenstad.