Sigaren
Het roken van een sigaar werd in de negentiende eeuw steeds populairder. Een groeiende groep Nederlanders zag hier een kans: met het maken van sigaren viel goed geld te verdienen. Tegelijkertijd vond in de negentiende eeuw de industrialisatie plaats. Nederland kreeg steeds meer fabrieken waar heel veel mensen min of meer hetzelfde werk deden. Dat was goedkoper en makkelijker. Ook hadden veel fabrieken stoommachines waardoor er nog sneller meer werk verzet kon worden.
Het leven van sigarenmakers was zwaar. In de zomer was het regelmatig bloedheet in de fabriekshallen en in de winter ijskoud. De arbeiders werkten soms wel twaalf uur per dag. Het lange stilzitten en het herhalen van dezelfde handeling zorgden bovendien voor lichamelijke klachten. Ook het inademen van tabaksstof was een probleem. Vaak zat naast de geoefende sigarenmaker een van zijn kinderen, dat bosjes tabak maakte voor de sigaren. Vanaf 1874 was die kinderarbeid voor kinderen tot twaalf jaar verboden in Nederland, maar als ze dertien werden moesten veel alsnog aan het werk.
Goulmy en Baar
De Bosschenaar Eugène Goulmy en zijn Duitse vriend Rudolph Baar hadden eind negentiende eeuw een sigarenfabriek in Amsterdam op het Rokin, maar wilden ook een fabriek opzetten in ‘s-Hertogenbosch. Zij begrepen dat de lonen in het zuiden van Nederland veel lager waren en daar heerste nog arbeidsrust, zonder het gedoe van stakingen of protest. Dat was ideaal voor hen, want voor het rollen van sigaren waren veel mensenhanden nodig. Bij een bezoek aan ’s-Hertogenbosch zagen zij mogelijkheden.
Het Bossche stadsbestuur had een groot industrieterrein dichtbij het net geopende station aangewezen als geschikte locatie voor nieuwe fabrieken. Tot die tijd was de ontwikkeling tot industriestad achtergebleven. Het gevolg was dat vele Bosschenaren zonder baan zaten. Maar liefst een derde van de inwoners leefde in armoede. Daar moest verandering in komen.
Zo gebeurde het dat de Bosschenaren in 1898 de opening van de nieuwe sigarenfabriek groots vierden. De Inspectie van de Arbeid noemde de nieuwe fabriek zelfs een “paleis van volksvlijt” en een “modelbedrijf”. Het zag er aan de buitenkant zelfs uit als een kasteel. Binnen was veel daglicht, stofafzuiging en een modern verwarmings- en ventilatiesysteem. Hier gingen vierhonderd mensen aan de slag. Nog geen tien jaar na de opening was de Bossche fabriek uitgegroeid tot de grootste sigarenproducent van Nederland.
Bossche industrie
De komst van de sigarenfabriek stimuleerde de Bossche industrie. Naast de fabriek van Goulmy en Baar verrees in 1909 een meelfabriek. Machinefabrikant Grasso vestigde zich in 1913 in de stad en winkelketen De Gruyter bouwde grote fabrieken. Het succes van de fabriek van Goulmy trok ook andere sigarenbedrijven aan. Rond 1915 werkten zo’n tweeduizend Bosschenaren in de sigarenindustrie. Dat was bijna een derde van de industriële beroepsbevolking in de stad.
Door de wereldwijde economische crisis van 1929 moesten sigarenfabrikanten Goulmy en Baar hun fabriek verkopen. De nieuwe eigenaar was fabrikant Willem II. Deze zette de sigarenproductie voort tot 1948. Maar uiteindelijk moest de Bossche sigarenfabriek stoppen, omdat het te duur werd om sigaren nog met de hand te maken.
Nieuwe functie
Tegenwoordig zijn er veel minder fabrieken in Nederland. Een groot deel van de fabrikanten is naar armere landen vertrokken, waar de lonen veel lager liggen dan hier. Ook zijn daar vaak de regels minder streng dan in Nederland.
Het gebouw van de oude sigarenfabriek in ’s-Hertogenbosch is er nog wel. Het heeft inmiddels verschillende functies gehad. Zo was het in de jaren 1980 een moskee. Nu gebruikt de organisatie Willem Twee de oude fabriekshallen voor muziek en kunst.