Boerderijen bij Koudekerk

Pioniers uit de vroege middeleeuwen

In de vroege middeleeuwen bestond het gebied van de huidige gemeente Alphen aan den Rijn uit één groot, onbewoonbaar moeras. Bewoning en landbouw waren alleen mogelijk op verhoogde oeverwallen langs de Oude Rijn. Zo’n oeverwal lag onder meer in het huidige Koudekerk, in wat nu de Lagewaardse Polder is. Op deze verhoging en aan een kreek stonden in de jaren 500-800 enkele boerderijen – de enige die uit de wijde omgeving bekend zijn. De vroege bewoners waren pioniers, want heel lang hadden hier nauwelijks mensen gewoond.

Wonen en werken langs de Rijn

In de vierde eeuw vertrokken de Romeinen voorgoed uit het gebied langs de Oude Rijn. Als gevolg daarvan nam de inheemse bewoning sterk af. Pas in de zesde eeuw begonnen mensen het gebied geleidelijk weer binnen te druppelen. Inmiddels was het West-Romeinse Rijk verleden tijd. In plaats daarvan waren nieuwe koninkrijken ontstaan, zoals in Frankrijk het Frankische Rijk.

Hoewel de Frankische heersers het gebied langs de Oude Rijn pas rond het jaar 700 aan hun rijk toevoegden, was de Frankische invloed al eerder merkbaar. Het kan daarom heel goed zijn dat op het terrein in Koudekerk Franken hebben gewoond. Maar het kunnen ook ‘Friezen’ zijn geweest, afkomstig uit het westelijke of noordelijke kustgebied, of mensen met een gemengde achtergrond. Hoe dan ook, de boerderijen en het grafveld in Koudekerk zijn voor ons de eerste tekenen van menselijke aanwezigheid in de Rijnstreek na het vertrek van de Romeinen.

Het ging om een bescheiden nederzetting: een handvol boerderijen van elk ongeveer zes bij twintig meter. In het ene deel van het ‘woon-stalhuis’ werd gewoond en gewerkt, in het andere stalden de bewoners hun vee. Midden in het stalgedeelte lag een mestgoot, wat betekende dat de dieren met hun kop naar de zijwanden stonden. De bouwmaterialen kwamen uit de directe omgeving. De huiswanden bestonden uit met leem besmeerd vlechtwerk. Het dak was bedekt met riet of stro en werd gedragen door zware, in de grond ingegraven houten palen. Naast boerderijen waren er ook opslaggebouwtjes, zogeheten ‘spiekers’. De vloer van zo’n spieker stond op palen en bevond zich dus een eind boven het maaiveld. Zo bleef de voorraad goed droog en was die beschermd tegen allerlei ongedierte. Een ander belangrijk element op het erf was de waterput.

Op het terrein lag ook een grafveld. Nabestaanden cremeerden hun dierbaren veelal en begroeven daarna de urn met as. Maar in minstens één geval hebben ze een lichaam begraven. Waarschijnlijk gaven de nabestaanden de overledene ook grafgiften mee, maar die zijn in Koudekerk niet aangetroffen.

 

Levensonderhoud

In de vroege middeleeuwen leidden de mensen bijna allemaal een agrarisch bestaan. Op de rivieroevers langs de Oude Rijn was gemengde bedrijfsvoering mogelijk: akkerbouw op de hoogste delen van de oeverwallen, veeteelt in de wat lagergelegen gebieden en hooilanden in de nattere delen van de rest van het landschap. De jacht op wild en gevogelte vond plaats in het veengebied en vissen was mogelijk op de Oude Rijn en in de kleinere waterlopen.

De bewoners verbouwden graan, waar ze zelf met eenvoudige maalstenen meel van maakten. Daarnaast hielden ze runderen, schapen, varkens en misschien geiten. Vrouwen sponnen wol met behulp van aardewerken spinklosjes. Bij het weven hielden ze hun weefsel strak met weefgewichten van gebakken klei. Ze smeedden zelfs ijzer. Ze deden dus veel zelf.

Toch was er ook wel enige handel. Van een echte geldeconomie was nog geen sprake – het ging in principe om ruilhandel –, maar mogelijk gebruikte men een enkele keer zilverstukken om langsvarende handelaren te betalen. Die brachten onder meer ijzer mee, als grondstof of in de vorm van gebruiksklare voorwerpen. Ook maalstenen van vulkanisch gesteente, slijpstenen, aardewerk, glazen kralen en vaten wijn kwamen over de Oude Rijn naar Koudekerk.

Opvallend was de aanschaf van draaischijfaardewerk, dat vooral afkomstig was uit het Duitse achterland. Daarbij ging het onder meer om ‘wrijfschalen’, die men gebruikte voor het bereiden van sauzen met fijngewreven kruiden. Het merendeel van het overige aardewerk bestond uit kookpotten, kannen, schalen en grote voorraadkruiken, uitgevoerd in een hard, ruwwandig baksel. Iets nieuws in de vroege middeleeuwen waren potten met een geknikte wand die waren versierd met verschillende stempel- en lijnpatronen. Ook zulke moderne potten waren in Koudekerk in gebruik.

 

Cultuur en samenleving

Uit de spullen die de bewoners in huis hadden, blijkt dat ze openstonden voor zowel Frankische, Friese als meer oostelijke culturele invloeden. Zo had een van de bewoners een fraaie mantelspeld (fibula) waarvan een tweede exemplaar is aangetroffen in het huidige Friesland. Een deel van het aardewerk kwam, als gezegd, uit Duitsland. De Romeinse cultuur was nog niet helemaal vergeten. Het gebruik van wrijfschalen bijvoorbeeld dateerde nog uit de Romeinse tijd. Spectaculair is dat een van deze boeren mogelijk een antiek-Romeinse kan van brons in bezit had. Dit voorwerp dateert uit de derde eeuw en was indertijd dus al eeuwenoud. Dakpannen en stukken tufsteen uit de Romeinse tijd werden onder meer gebruikt om visnetten te verzwaren.

Over de sociale verhoudingen in Koudekerk is, bij gebrek aan schriftelijke bronnen, minder met zekerheid te zeggen. In het algemeen bestond de samenleving uit boeren die in familieverband georganiseerd waren, met daarboven een stamverband. De meeste mensen behoorden tot de stand der ‘vrijen’. De mannen uit deze groep hadden het recht een wapen te dragen. ‘Onvrijen’ waren er ook: zogeheten ‘horigen’, die geheel afhankelijk waren van een vrij persoon. De bovenlaag bestond uit vrije lieden die rijker en machtiger waren dan de gewone boeren. Zij voerden de manschappen aan in tijden van oorlog, maar traden ook op als rechter en priester. Het hoogste gezag berustte bij de koning. In Koudekerk woonden vermoedelijk alleen gewone boeren.

 

Einde van de bewoning

Rond het jaar 800 verlieten de boeren het terrein in Koudekerk. Waarom is onduidelijk. Misschien droogde de kreek op of was er een overstroming. Maar er kan ook een andere reden zijn geweest om te vertrekken. In deze tijd verschenen er namelijk Vikingen op de Oude Rijn. En die hadden niet altijd het beste met de bewoners voor.

 

TEKST: REDACTIE

 

BEZOEKEN

  • De plaats van de eerste opgravingen bij het torentje van kasteel Groot Poelgeest is zichtbaar vanaf de Dorpsstraat in Koudekerk aan den Rijn. Tijdens Open Monumentendag kan het eiland van het kasteel met een trekveer worden bezocht.
  • Vanaf de Lagewaard in Koudekerk aan den Rijn of vanaf de Ruigekade kijk je uit op de locatie van de opgravingen, links van de Hondsdijkse molen. Een informatiebord geeft informatie over hoe mensen hier leefden in de vroege middeleeuwen.

VERDER LEZEN

Pierre van Grinsven en Menno Dijkstra, De vroeg-middeleeuwse nederzetting te Koudekerk aan den Rijn. Een bijna vergeten opgraving in de Lagewaardse Polder (Leiden 2007).

Loek Heskes, Rijn en Gouwe ten voeten uit. Negen wandelingen in het Groene Hart (tweede druk, Alphen aan den Rijn 2013).

Freek Lugt, Rijnland in de donkere eeuwen. Van de komst van de Kelten tot het ontstaan van het graafschap (Leiden 2021), hfst. 6-9.