Leegloop?
In de jaren 1950 en 1960 verschijnen er sombere rapporten over de toekomst van het Groninger platteland. In de landbouw zijn nauwelijks nog mensen nodig en ambachten en kleine winkels verdwijnen. Veel mensen trekken weg naar het Westen van het land of nog verder weg, naar Australië, Canada, Nieuw Zeeland. Wat moeten we doen om de leegloop en de verschraling van de dorpen te stoppen?
Vanaf de jaren 1960 groeit de economie in Nederland. Grote groepen mensen profiteren daarvan en worden welvarender. Voor onder andere zieken, werklozen en ouderen komen er goede regelingen zoals uitkeringen en pensioenen. Steeds meer jongeren gaan na de lagere school ook naar de middelbare school en het hoger onderwijs en iedereen krijgt meer vrije tijd. Dat is gunstig voor Groningen-stad, dat nog steeds een belangrijk centrum is voor handel en industrie, een grote universiteit heeft en veel winkels en uitgaansgelegenheden. Door de tijd heen komt daar in Stad een grote dienstensector bij en openen ook andere instellingen voor hoger onderwijs hun deuren.
Forensen
Al in de negentiende eeuw vestigen professoren van de Rijksuniversiteit zich in Grijpskerk en Zuidhorn, dorpen die met de trein goed bereikbaar worden. Vanaf de jaren 1960 maken ook (ex-)studenten en anderen die beweging. Kernen als Zuidhorn, Grijpskerk en ook Leek en Marum worden populaire vestigingsgemeenten. Jonge gezinnen vinden er betaalbare woonruimte mét tuin op reisafstand van de stad. De komst van deze forensen ‘redt’ dorpen waarvan eerder de dood werd voorspeld, maar verandert ze ook. Met de komst van de Stadjers verandert niet alleen de taal (zie venster 25), maar veranderen bijvoorbeeld ook de politieke verhoudingen. Door de twintigste eeuw heen stemmen kiesgerechtigden in de dorpen in het Westerkwartier op de grote middenpartijen, dus op het CDA en haar voorgangers, op de PvdA en de VVD. Ook zijn er altijd lokale partijen en groepen die meedoen. Vanaf de jaren 1970 komen er nieuwe partijen in de gemeenteraad, zoals de PPR (Grijpskerk, 1974), de PSP (Marum, 1974), het progressief akkoord (PAK, Leek 1978) en D’66 (Zuidhorn, 1982).
Bedrijvigheid
Voor de oorlog is er al veel industrie in Hoogkerk, dat in 1969 door Groningen wordt opgeslokt. Naast de melkfabrieken is er daarnaast nog wat industrie in Noord- en Zuidhorn en Oostwold [zie venster 25]. Na de oorlog proberen gemeenten bedrijven zo ver te krijgen dat ze ook in het westelijke en zuidelijke Westerkwartier fabrieken gaan bouwen. Wel vragen ambtenaren en wetenschappers zich daarbij af of het ‘ruwe volk’ in die streek daar wel in kan werken (! )Nieuwe fabrieken komen er in deze tijd onder andere bij Grootegast -waar van 1963 - 1998 een fabriek van LEGO gevestigd is - en ook in Leek.
In 1981 wordt de rijksweg tussen Groningen en Drachten een snelweg. Het is aantrekkelijk om langs die snelweg bedrijventerreinen in te richten. Daarvan profiteren vooral Leek, met inmiddels wel vijf bedrijventerreinen, en in mindere mate ook Marum. Het Westerkwartier loopt aan het einde van de twintigste eeuw zodoende niet leeg, maar juist vol. Waar andere gemeenten in Groningen zoals het Hogeland en Westerwolde nu echt gaan krimpen, groeien de economie en de bevolking van het Westerkwartier. Dankzij de A7 gaat dat voor het eerst in het Zuiden zelfs harder dan in het Noorden. Grote nieuwbouwprojecten in Leek, Marum en Zuidhorn en plannen om andere dorpen in de gemeente ‘in te breiden’ maken het waarschijnlijk dat dat nog wel even zo blijft. Ook de eventuele aanleg van de Lelylijn van Groningen via Drachten naar Schiphol kan er in de nabije toekomst voor dat nog meer Stadjers en ook Hollanders zich hier zullen vestigen.
,
Thematische lijnen
- Wat weten wij? - kennis, wetenschap en innovatie
- Wie telt er mee? - sociale (on)gelijkheid
- Wie bestuurt er? - politiek en samenleving
- Knooppunt van verbindingen – wereldeconomie
Verwijzingen
- Museumplein Grootegast: LEGiO-museum
- Uitslagen gemeenteraadsverkiezingen Westerkwartier en voorlopergemeenten 1923 – 2022 (.xls)
- Bevolkingsontwikkeling Westerkwartier 1795 - 2023 (.jpg)