In de grondwet van 1848 werd de vrijheid van onderwijs opgenomen, hierdoor kon iedereen een eigen school oprichten. Het probleem was alleen dat de bijzondere scholen niet gelijk waren op financieel gebied met openbaren scholen.
De antirevolutionaire protestanten vonden dat de bijzondere scholen gelijk moesten zijn aan de openbarenscholen. In Nederland ontstond langzaam een verzuiling, dit houdt in dat zowel in de samenleving als in de politiek aparte groepen ontstaan. Er ontstond een strijd tussen de religieuze partijen en de niet religieuzen partijen. De gelovigen waren voor subsidiering van het bijzondere onderwijs, dit waren bijvoorbeeld de Anti-revolutionaire partij en de Christelijk-Historische Unie. De seculieren liberalen en socialisten vonden dat het neutrale onderwijs goed genoeg was. Dit werd ook wel de schoolstrijd genoemd.
Buiten de schoolstrijd was er ook onenigheid over het algemeen mannenkiesrecht.
De liberalen en socialisten waren hier voor, maar de religieuze partijen niet. Uiteindelijk sloten de partijen een deal, in ruil voor algemeen mannenkiesrecht kwam er een wet waarin stond dat openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs volledig gelijk waren. Deze deal werd ook wel de pacificatie van 1917 genoemd. Vanaf dat moment mochten alle mannen boven de drieëntwintig stemmen. Het algemeen kiesrecht was er nog niet dus vrouwen hadden alleen passief kiesrecht.
De pacificatie heeft ervoor gezorgd dat er meer mannen aan de parlementaire democratie konden deelnemen. Ook heeft het de rechtstaat verbeterd voor de mensenrechten van alle mannen boven de drieëntwintig omdat zij nu ook konden stemmen.