De wet werd bedacht door de politicus Samuel van Houten, en verbood kinderen tot 12 jaar in fabrieken te werken. Dit verbod gold niet voor huishoudelijke klusjes en veldarbeid.
Mijnbouw was een uitzondering. Op 21 april 1810 werd de Mijnwet ingevoerd door Napoleon, deze wet werd nooit officieel naar het Nederlands vertaald en was tot 2003 de basis van het mijnrecht. In de mijnwet stond onder andere het verbod op arbeid in de mijn van kinderen jonger dan 10 jaar.
Kinderarbeid was nog heel normaal voordat deze wetten werden ingevoerd. Door de armoede waren er veel voorstanders voor kinderarbeid. Het waren mensen zoals de schrijver Jacob Jan Cremer, die in het verleden een textielfabriek in Leiden had bezocht, die fel protesteerden tegen kinderarbeid. Hij beschreef de verschrikkelijke werkomstandigheden in zijn novelle, ‘Fabriekskinderen. Een bede, doch niet om geld’ Hij sloot deze af met een oproep voor koning Willem II om in te grijpen.
Het verhaal dat door het hele land door Cremer werd voorgelezen maakte grote indruk, maar de politiek gaf geen reactie. In 1870 schreef Cremer ‘Het Vaderland’ met de oproep om de regering met petities te bestoken. Hij kreeg veel steun van de politiek en het volk, en besloot hierna nog een stuk te schrijven en toe te voegen aan ‘Het Vaderland’
Relatie met de Rechtstaat:
Het kinderwetje van Houten heeft met rechtstaat te maken omdat het een leerproces ontwikkeld voor kinderen. In plaats van in de fabriek werken kunnen zij nu naar school. Deze invloed is meegenomen tot de tijd van nu, waar we pas vanaf 13 jaar mogen werken.