Maarssenbroek en Maarsseveen
Turfwinning had een grote invloed op ons landschap. De mate waarin turfwinning het landschap heeft aangetast, is vooral bepaald door het soort veen dat daar ooit was gevormd en dat hing weer af van het soort planten dat er groeide en van de kwaliteit van het water. Veen is immers onder natte omstandigheden ontstaan uit afgestorven plantmateriaal. In de namen Maarsseveen en Maarssenbroek vinden we terug dat die omstandigheden ter weerszijde van de Vecht verschillend waren; dat kunnen we ook aflezen van de kaart van de Vechtstreek.
Ten westen van de Vecht ontleent Maarssenbroek zijn naam aan het broekbos dat de kolonisten aantroffen toen zij begonnen met de ontginning. Maarssenbroek maakte deel uit van de grote bos- en rietveenvlakte van het Utrechts-Hollandse veenmoeras. Door bijmenging van klei en boomstobben was dat veen nauwelijks geschikt voor vervening. Daardoor heeft het westelijk veenweidegebied, met zijn karakteristieke cope-verkaveling, eeuwenlang zijn karakter kunnen behouden. Dat gold ook voor de polder Maarssenbroek, waar de veehouderij pas in de jaren zeventig plaatsmaakte voor grootschalige nieuwbouw.
Ten oosten van de Vecht ontleent Maarsseveen zijn naam aan de brede strook zeggeveen en het veenmosveen van de veenrug tegen de Heuvelrug. Uit dat veen kon gemakkelijk te branden turf worden gewonnen zodat vrijwel al het veen is vergraven en het oostelijke veenplassenlandschap met zijn trekgaten en legakkers is ontstaan.
De waterwolf - landverlies
Turfwinning was roofbouw en heeft een onuitwisbaar stempel op ons landschap gedrukt. Bij de turfwinning was de verkaveling die bij de ontginning was ontstaan het uitgangspunt. Staande op het perceel (de legakker) werd de veenbagger met een baggerbeugel uit de sloten (de latere trekgaten) getrokken om op het land te drogen en daarna in stukken te snijden. Naarmate de vervening vorderde, werden de legakkers steeds smaller en de trekgaten al maar breder. Wind en vorst kregen zo steeds meer vat op het water, met als gevolg dat de legakkers door de golfslag afkalfden om uiteindelijk te worden weggeslagen. Tenslotte bleef alleen een groot wateroppervlak over. Zo zijn de Vechtplassen door turfwinning gevormd.
Vervening
Brandstof uit water
Eeuwenlang was turf onze belangrijkste warmtebron. Aanvankelijk werd het veen – vooral voor eigen gebruik – afgegraven tot aan het grondwater: de zogenoemde ‘droge vervening’. Allengs groeide de vraag naar de brandstof turf, o.a. voor steen- en pannenbakkerijen en bierbrouwerijen en groeide de vervening uit tot een industrie, die in toenemende mate de landbouw verdrong en die pas rond het midden van de vorige eeuw ophield te bestaan. Vanaf de zestiende eeuw werd het veen gebaggerd en op het land te drogen gelegd (de ‘natte vervening’, het ‘slagturven’); wat achterbleef, was een plas die kon worden drooggelegd en tegenwoordig een nieuwe betekenis krijgt voor recreatie of natuur.