De Latijnse scholen

Jong geleerd…

In 1659 had Johannes Kuper van de Dominicanen in Sittard wat te vieren. Als prior was hij de leider van deze lokale kloostergemeenschap en in dat jaar kon, na maanden van bouwactiviteiten, het nieuwe dominicaanse schoolgebouw in gebruik worden genomen. De Dominicanen [venster 37] waren in 1626 vanuit Maastricht naar Sittard gekomen. In 1632 konden ze gaan wonen in het voormalige gasthuis (in de Middeleeuwen een plek voor de nachtelijke opvang van zieken en vreemdelingen) van de stad. Maar dit houten gebouw met lemen muren was dringend aan vervanging toe. Op 20 mei 1658 was daarom begonnen met de bouw van een nieuwe kloosterschool. De voltooiing hiervan werd nu gevierd. Ongetwijfeld hebben de studenten van de Dominicanen deze op zich al blijde gebeurtenis nóg feestelijker gemaakt, wie weet met een toneelstuk. Het valt te betwijfelen of ook het Sittardse Sint-Petruskapittel destijds in een jubelstemming was. De kloosterschool van de Dominicanen, een gymnasium, vormde namelijk een serieuze concurrent voor de Latijnse School van deze kerkelijke instelling, die al enkele honderden jaren lang in Sittard de jeugd opleidde. Jong geleerd, oud gedaan!

Stedelijk onderwijs

Met de stichting van het Sittardse Sint-Petruskapittel in 1299 kwam er voor de jeugd van de stad en omgeving een Latijnse School. Voortaan vond het onderwijs niet meer alleen in de volkstaal plaats, zoals bij de meeste koster (kerk- en schatbeheerder)/schoolmeesters in de dorpen rondom de stad. De gevorderde leerlingen leerden ook de basisprincipes van het Latijn. Naast lezen, schrijven en rekenen stond vooral het godsdienstonderwijs centraal. De lessen werden gegeven van 07.00u tot 11.00u en van 13.00u tot 16.00u, in de winter ’s ochtends van 08.00u tot 11.00u. Voor enkele begaafde leerlingen waren er bovendien zanglessen. Deze pupillen zongen bij religieuze diensten in de Sint-Petruskerk. In 1574 gaven een rector en een ondermeester het onderwijs aan de jongens en meisjes, die gescheiden van elkaar les kregen. Omdat het kapittel de schoolmeesters niet meer uit eigen zak kon betalen, nam de stad vanaf dit jaar een deel van de kosten voor haar rekening. Dergelijke Latijnse scholen bestonden trouwens ook in andere grotere plaatsen. In Roermond, Venlo en Weert was er een ‘Latijns college’ van de stad. In Maastricht waren Latijnse scholen van oudsher aan de twee kerkelijke instellingen van de ‘kanunnikenkapittels’ (Onze Lieve Vrouw en Sint-Servaas) verbonden. En ook Kloosterrade (Rolduc) kende een eigen school waar het Latijn op het lesprogramma stond.

Onderwijshervorming

Aan het einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw namen kloostergemeenschappen de onderwijsinstituten over: in Roermond en Maastricht de Jezuïeten, in Venlo en Maaseik (in het huidige België) de Kruisheren, en in Weert de Reguliere Kanunniken. Ook Venray kreeg in deze jaren een eigen Latijnse School. Het traditionele onderwijs van de vroegere Latijnse scholen kreeg destijds een duw in de rug door de invoering van het strenge schoolsysteem van de Jezuïeten. Zo ook in Sittard, waar de school van de Dominicanen werd ingericht volgens dit nieuwe model. Dat was een antwoord van de Jezuïeten op de Reformatie [vensters 21 & venster 22]. Om daar iets krachtigs tegenover te kunnen stellen, waren er volgens hen geschoolde katholieken en goed opgeleide priesters nodig. De vroegere Latijnse scholen, die verbonden waren aan bisschopskerken of kapittels van kanunniken, leverden naar de mening van de Jezuïeten niet de kwaliteit waar toen bij de katholieken behoefte aan was. In hun nieuwe systeem speelde het (Latijnse) taalonderwijs een veel belangrijkere rol dan voorheen.

Op school

De leerlingen op de school van de Sittardse Dominicanen, het Collegium Albertinum, doorliepen gedurende zes leerjaren, mede dankzij de drie leraren, het onderwijs. In de eerste twee jaren volgden de pupillen lessen in de vormleer van de talen en in de volgende twee jaren kregen zinsconstructies volop aandacht. In de laatste twee jaren kwam de literatuur aan bod: gedichten en proza. De leerlingen kregen naast rekenen, lezen, schrijven en godsdienstonderricht ook Latijn, Grieks, Frans en Duits. De school telde op haar hoogtepunt ongeveer 300 leerlingen, van wie er 200 ondergebracht waren bij gezinnen in Sittard. Voor de mensen in de stad leverden deze van heinde en verre afkomstige pupillen aardig wat extra inkomsten op. Op het Collegium Albertinum ontstond een bloeiende toneeltraditie. Verder waren de meeste studenten lid van een broederschap, een religieuze vereniging die zich sterk inzette voor de ‘rozenkransdevotie’, die de Dominicanen stimuleerden.

Nieuw begin

In Sittard gingen de Latijnse School van het kapittel en het college van de Dominicanen ten onder in de Franse Tijd [venster 27]. De Fransen onteigenden namelijk kloosterbezittingen. Daardoor waren er te weinig inkomsten om de scholen draaiende te houden. Het verdwijnen van deze onderwijsinstellingen, waar diverse talentvolle leerlingen de basis voor hun latere ontwikkeling hebben gelegd, zorgde voor veel pijn onder de Sittardse bevolking. De schade werd pas rond het midden van de negentiende eeuw hersteld, toen de Ursulinen (voor de meisjes) en de Jezuïeten (voor de jongens) middelbaar onderwijs gingen verzorgen.