Van veen naar landbouwgrond

10e tot 16e eeuw

Wie oude kaarten van Noord-Holland Noord bekijkt ziet een totaal andere Noordkop dan wat wij nu zien. De kustlijn is vijf kilometer meer naar het westen gelegen. Het gebied achter de kustlijn is bedekt met een dikke laag veen met daartussendoor waterstromen. Er zijn ook kleine woonkernen, zoals Texel, Huisduinen, Callantsoog, vroeger Callinghe geheten. De bevolking groeit, het veen klinkt in en kan worden ontgonnen. De waterhuishouding wordt met man en macht beheersbaar gemaakt, nieuwe nederzettingen ontstaan. Maar er blijft eeuwenlang een voortdurende strijd tegen het water.

Het landschap in Noord-Holland bestond in de middeleeuwen voor een groot deel uit veenmoerassen. Door de bevolkingsgroei waren er grote stukken land nodig die geschikt waren voor landbouw en akkerbouw. Gedurende meerdere eeuwen werden veengebieden ontgonnen. Dit zorgde voor een daling van de grond.

Die uitgestrekte veengebieden waren opgebouwd uit meerdere lagen van mos en plantenresten. Door de hoge waterstand verteerden deze planten maar voor een gedeelte en uiteindelijk ontstond er hierdoor een metershoge, sponsachtige grondsoort. De hoge keileembult van Wieringen lag hier middenin. Vanaf de 9e eeuw groeide de bevolking verder en ontstonden steeds meer nederzettingen. Geschikt akkerland ontbrak echter om voedsel te verbouwen voor al deze mensen.

De natte veengrond was niet geschikt om iets op te verbouwen. Maar door het graven van slootjes om een stuk land heen, stroomde het grondwater langzaam uit het veen. Water stroomt immers altijd naar de laagste plek. De moerasgrond werd ontwaterd en vanaf de slootjes stroomde het water naar een kanaal dat afwaterde op zee.

Door de inklinking van de veengebieden daalde het grondniveau en steeg het waterpeil. Op sommige plekken kwam het land zelfs onder zeeniveau te liggen. Het dalen van de veengrond kwam ook door het steken van turf. Als een stuk veen werd gedroogd kon dit gebruikt worden in de kachel. Turf was daarmee een goedkope manier om een huis te verwarmen. Vanaf de 12e eeuw werden veengebieden geregeld door de zee overspoeld. Door een doorbraak van de Zijpe, het Heersdiep en het Marsdiep kwam Wieringen volledig los te liggen van het vasteland. Het werd een eiland zonder duinen.

In de vroege 14e eeuw was de dreiging van de zee in onze omgeving echt een gevaar. Rond 1319 was de toestand van de dijk ten opzichte van de zee zo gevaarlijk, dat er achter bestaande zeedijken een inlaagdijk werd aangelegd, een tweede dijk die uit voorzorg achter de eerste dijk werd aangelegd en als tweede waterkering diende. Als door een dijkdoorbraak de zeedijk zijn waterkerende functie niet meer kon vervullen, dan werd een deel van het land opgegeven en werd de inlaagdijk de nieuwe hoofddijk. Ook het voorland, het land tussen dijk en de zee was een ingreep om ons te beschermen. Er werd rekening mee gehouden dat het voorland bij een hoge waterstand onder water kon lopen. Een voordeel tijdens een storm was dan dat de golven op het voorland hun kracht verloren.

Toch ging het soms mis, zoals in 1334 tijdens de Sint-Clemensvloed. De zee overspoelde grote delen van het land van Zuidwest-Nederland, Zeeland en Holland. Er zijn veel mensen overleden door de overstroming.

Dijken moesten worden hersteld. Maar land ging verloren. Wel werd door de bewoners van Wieringen geprobeerd het verloren land terug te winnen van de zee. Tussen 1541 en 1544 ontstond door aandijking de polder Waard-Nieuwland. In 1683 moest deze nieuwe polder alweer worden opgegeven aan de zee. In 1847 werd de polder opnieuw ingedijkt, en dit keer met meer succes.

Uiteindelijk won de mens. De droge grond die uiteindelijk toch was ontstaan was wel geschikt om graan op te verbouwen. De ontginning van het land, het proces van het ontwateren van veen om de grond geschikt te maken als landbouwgrond, was begonnen.