In de tijd van de grote verkavelingen verrijzen boerderijen aan de kop van de kavels. Deze gebouwen zijn van hout en gedekt met riet. In de loop van de tijd maken deze houten boerderijen plaats voor gebouwen van steen. Wat blijft is het rieten dak.
Sommige boerderijen hebben een gracht. Vaak zijn dit boerderijen van welgestelde boerenfamilies. Deze gracht geeft zowel veiligheid, als aanzien.
Het woongedeelte van de boerderijen bevindt zich vrijwel altijd aan de kant van de weg. Het bedrijfsgedeelte is op de achterliggende landerijen gericht. De traditionele moes- en siertuin ligt gewoonlijk aan de voorzijde van het woonhuis. Aan de voorzijde staan vaak leilinden die functioneren als natuurlijke zonwering.
De boerderijen in het gebied behoren alle tot de hallehuisgroep. Deze groep kent drie varianten: de langhuis-, de krukhuis- en de dwarshuisboerderij. Het verschil zit in de plattegrond van de boerderij. Een langhuisboerderij heeft een bedrijfsgedeelte dat in het verlengde ligt van het woongedeelte (I-vormig). Een krukhuisboerderij heeft een woongedeelte dat aan één kant uitsteekt (L-vormig) en een dwarshuisboerderij heeft eenvoorhuis dat aan twee zijden is uitgebreid. (T-vormig).
Een belangrijke ruimte is de kelder die zich meestal onder de opkamer bevindt. De kelder is koel en geschikt om proviand en kaas in te bewaren.
De meeste boerderijen zijn verbouwd in de loop van de achttiende en negentiende eeuw en zijn veelal opvolgers van oudere exemplaren. De oudste nu nog bestaande zijn uit 1633 (Puntenburg in Vleuten) en 1658 (Haarzuilens).
Tegenwoordig zijn er nog verschillende monumentale boerderijen hier te vinden. Zij liggen veelal aan de Leidse Rijn, de Rijkstraatweg en de Smalle Thematerweg, maar ook midden tussen een nieuwbouw. Slechts enkele worden nog gebruikt als agrarisch bedrijf. De meeste hebben een woonfunctie gekregen of dienen nu bijvoorbeeld als restaurant, kinderopvang, dierenasiel of kerk.