Tot de 11de eeuw zijn alleen de hogere stroomruggen bewoond en vindt landbouw plaats op gemeenschappelijke weiden, zoals de Vleuterweide en ’t Weer (De Meern). Om de bevolking in de groeiende steden, zoals Utrecht, te voeden, begint in die tijd de ontginning van de uitgestrekte moerasgronden. Daartoe sluit de bisschop van Utrecht met aanzienlijke personen en kapittels 'cope-overeenkomsten' af. Daarin worden blokken woeste grond voor ontginning aangeboden. De bisschop blijft eigenaar, maar de 'coper' krijgt het gebruiksrecht. Het woord 'cope' vind je nog terug in namen in de omgeving zoals Reijerscop, Heijcop, Galecop en Nieuwkoop.
De daadwerkelijke ontginningen voeren kolonisten en boeren uit. Om veengrond te ontwateren, graven zij sloten, min of meer haaks op de rivier (de Vecht of Nieuwe IJssel) of de wetering. De rechte sloten lopen parallel aan elkaar. De meeste kavels hebben een vaste breedte en lengte. Op veel plaatsen in het Groene Hart is deze verkavelingsstructuur nog steeds duidelijk zichtbaar.
Het ontginnen van een perceel is zwaar en duurt lang. Uiteindelijk wordt in een periode van circa twee eeuwen het hele gebied ontgonnen van wildernis tot cultuurgrond en kan er landbouw plaatsvinden.
De eenvoudige boerderijtjes die op de kop van de percelen staan, bestaan uit een huis, een schuur en een hooiberg. Verder hebben de meeste bewoners een moestuin en soms een kleine boomgaard. Het woongedeelte bevindt zich aan de kant van de zanderige weg, terwijl het bedrijfsgedeelte aan de achterkant ligt.
De boeren verbouwen granen, erwten, bonen en boekweit. Andere gewassen zijn vlas voor linnen, kool- en raapzaad voor olie, en wikke als voedergewas. De dieren zijn handig als trekdier, produceren mest, leveren melk, hoorn, leer en wol, en in de winter zorgen zij voor warmte in de boerderij.
Als tijdens de middeleeuwen door bodemdaling (het maaiveld ligt tegenwoordig bijna 12 meter lager dan voor de ontginningen) een einde komt aan de akkerbouw, neemt de veeteelt een steeds belangrijkere plaats in. Daarbij zal de nadruk liggen op de productie van boter en kaas, omdat die producten langer houdbaar zijn dan melk en makkelijker zijn te vervoeren. Iets wat nog steeds gebeurt in het Groene Hart.