Verdieping

De Marke of Meent van de Leusderberg
Ook nadat de boeren vanaf 1200 uit Oud Leusden naar boerderijen in de nieuw ontgonnen gebieden waren verhuisd, hielden zij exclusieve gebruiksrechten op de gemeenschappelijke gronden van de Leusderberg. Niemand anders mocht daar schapen weiden, bijen houden of er hout of plaggen vandaan halen. In ruil voor dit recht moesten de boeren diensten en producten leveren aan de heer van dit gebied. Dat was sinds de schenking van Lisiduna in 777 de bisschop van Utrecht. Later werd deze belasting in natura vervangen door een geldbedrag. Sommige betalingen behielden de oude namen die een vroegere situatie onthullen. Het paardjesgeld was de afkoopsom van de oude verplichting voedsel voor de bisschop naar Utrecht te vervoeren. Het hondenkoren herinnert aan het recht van heer bisschop om tijdens jachtexpedities door zijn boeren gehuisvest en gevoed te worden. Ook de jachthonden kregen dan rogge te eten. Na de Middeleeuwen behielden de gebruikers van 26 hoeven gelegen in den Treek en Leusbroek hun rechten op de oude gemeenschappelijke gronden. Zij vormden de Meent (dus de gemeenschap) van de Leusderberg. Het gebied strekte zich met een punt uit tot ver in het tegenwoordige Amersfoort. Deze gemeenschappelijk rechten bleven bestaan totdat in 1886 de Markenwet was aangenomen. Vanaf dat moment zouden gemeenschappelijke gronden al worden opgedeeld als één rechthebbende dat zou vragen. Korte tijd later werd de meent verdeeld onder rechthebbenden. Een groot gedeelte werd als militair oefenterrein verkocht aan Defensie.