Omstreeks 1440 begon men op grotere schaal land te ontginnen. Dat betekent dat bossen werden gerooid om er akkers en weiden van te maken. De Ossenweide in Oostermede en de Crommenmede werden gebruikt als hooiland. Op de Hierderenbroeck verbouwden de boeren haver en op de Hierderenk rogge. In de zestiende eeuw graasden de schapen en koeien van de boeren uit Hierden op het Hierder- en Leuvenumseveld.
De stadsweiden van Harderwijk bestonden uit vruchtbare zeeklei, waar het gras heel goed groeide. In de omgeving van Hierden zijn echter veel arme zandgronden. Bomen hielden met hun wortels het zand en de voedingsstoffen vast. Door ontbossen en afplaggen van de heide viel die bescherming weg. Daardoor ontstonden grote zandverstuivingen. Enorme hoeveelheden zand, meegevoerd door de wind, begonnen landbouwgronden en boerderijen te bedekken. De heideplaggen die nodig waren voor de potstallen, konden niet meer in de buurt worden gestoken. Ze moesten steeds verder weg worden gehaald. Zoals Harderwijk nogal eens tegen het water vocht, zo bonden de Hierdenaren de strijd aan met het zand. Het oprukkende zand werd tegengehouden door zandweringen. In 1650 werd zelfs een zandgraaf aangesteld. Een van zijn taken was om te zorgen voor voldoende beschutting tegen het zand, onder meer door het aanplanten van bomen. Op die manier werd men het zand de baas.
Vanaf 1845 hadden Europese landen met een vochtig zeeklimaat te kampen met een hardnekkige aardappelziekte waardoor oogsten mislukten. De ziekte werd veroorzaakt door een soort schimmel die er de schuld van was dat de aardappelknollen wegrotten. Rond 1850 sloeg die ziekte ook in Hierden toe. De aardappel was toen heel belangrijk voedsel voor de mensen, veel meer hadden ze niet. De aardappelziekte betekende daarom honger en armoede. Mede daardoor emigreerden enkele honderden Hierdenaren naar Amerika.
Ook zonder de aardappelziekte was het vaak al armoe troef. Door het tekort aan meststoffen leverde de schrale grond maar weinig op. Als meststof werden takjes en bladeren uit het bos gehaald, wat eigenlijk verboden was. In het begin van de twintigste eeuw bemestte men het land ook wel met ondermaatse vis, nest genoemd.
Na het afsluiten van de Zuiderzee in 1932, begon een flink aantal vissers eenden te fokken, ook in Hierden. In 1938 waren er al 29 eendenhouderijen die 85 gezinnen een inkomen opleverden. De meeste eendenfokkerijen zijn inmiddels weer verdwenen.
Zowel in Hierden Dorp als in de aangrenzende Harderwijker nieuwbouwwijk Frankrijk staan nog oude boerderijen, waarvan sommige een rijksmonument of gemeentelijk monument zijn geworden. De oude Hierder boerderijen zijn van het zogenaamde langsdeeltype. Dat betekent dat de deel in het midden ligt, in de lengterichting. In de twee zijbeuken van de boerderij werd het vee gestald. In de achtergevel zijn de onderdelen van de boerderij duidelijk te herkennen: de grote centraal gelegen deeldeur, met links en rechts de mestdeuren.
Karakteristiek voor de Noord-Veluwe is dat grotere boerderijen geschikt zijn voor dubbele bewoning, bijvoorbeeld door ouders en getrouwde kinderen. Je kunt het zien aan de plaats van de schoorsteen in het dakvlak. Het rookkanaal van de haard werd in de scheidingswand van twee vertrekken gebouwd, zodat in beide delen van de boerderij een kamer kon worden verwarmd.