De dag van 5 augustus 1692 zou Eleonora van Löwenstein-Rochefort (1653-1706) niet snel vergeten. Toen drongen maar liefst 400 soldaten binnen in de gebouwen van het stift in het stadje Thorn. Ze deden dat in opdracht van prins Jean Desiré François van Nassau-Siegen (1627-1699), de stadhouder van het naburige Spaanse Gelder. Er werden handgranaten geworpen en musketten (schoudervuurwapens) afgeschoten. Ramen gingen aan diggelen en deuren gingen kapot. Zelfs de slaapkamer van de adellijke Eleonora – als abdis was zij de leidster van het ‘stift’, een kerkelijk staatje – moest eraan geloven. Twee vrouwen werden met het pistool op de borst gedwongen om geld en kostbaarheden af te geven aan de plunderende soldaten. Eleonora riep vervolgens de bescherming in van keizer Leopold I (1640-1705) van het Heilige Roomse Rijk, een politiek-staatkundig geheel van ‘landen’ in West- en Centraal-Europa. De Westfaalse Kreits schoot haar militair te hulp en protesteerde namens haar bij Maximiliaan Emanuel van Beieren (1662-1726). Hij regeerde in opdracht van de Spaanse koning Karel II (1661-1700) als landvoogd over de Zuidelijke Nederlanden. Wat een ingewikkelde internationale politiek!
Vorsten
De spannende belevenissen van Eleonora hebben gespeeld tegen de achtergrond van de vorming van ‘absolutistische monarchieën’ sinds het midden van de zestiende eeuw. Hierin hadden vorsten het volledig voor het zeggen. Ze hoefden zich niet aan wetten te houden. Ook moesten ze aan niemand verantwoording afleggen. Uit de verbrokkelde machtsstructuren van de Middeleeuwen [venster 11 & venster 12] ontstonden in deze tijd in West-Europa de staatkundige eenheden Spanje, Frankrijk, de Spaanse Zuidelijke Nederlanden en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Binnen het Heilige Roomse Rijk vond een vergelijkbare ontwikkeling plaats: vorsten en landsheren maakten van hun territoria (‘landen’) absolutistisch bestuurde staten en staatjes, als onderdeel van dit Duitse keizerrijk. De grenzen tussen de verschillende staten werden bepaald door de oorlogen die destijds volop plaatsvonden. Door vredesconferenties kwamen deze grenzen voor langere tijd vast te liggen. De Vrede van Westfalen (Münster, 1648) en de Vrede van Utrecht (1713) zijn daarvan sprekende voorbeelden.
Kreitsen
Karel V (1500-1558) was niet alleen heer van de Nederlanden, maar ook keizer van het Duitse Rijk én koning van Spanje. In 1548 besloot hij een duidelijk verschil te maken tussen zijn bezittingen in de Nederlanden aan de ene kant en het Duitse Rijk aan de andere. Dat rijk was ingedeeld in kringen, ‘Kreitsen’ genoemd. Dit waren bestuurlijke eenheden die onder meer moesten zorgen voor het makkelijk ophalen van belastingen. Door het verdrag dat we kennen als het Tractaat van Augsburg (1548) bracht Karel V al zijn Nederlandse bezittingen samen in de Bourgondische Kreits. Kleine, onafhankelijke gebieden in het Maasland – zoals Thorn, Horn, Wittem, Stein en Gronsveld – dreigden nu te worden ingelijfd door Karel V.
Tachtigjarige Oorlog
Het ontstaan van de grenzen tussen de Nederlanden en het Duitse Rijk in het Maasland ging vanaf 1548 nog een flinke tijd door. Allerlei gebeurtenissen vertraagden dit proces. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) zorgde ervoor dat er niets terecht kwam van de droom van Karel V om van de Nederlanden een sterke eenheid te maken. Integendeel: deze Nederlanden vielen bij de Vrede van Westfalen (1648) in tweeën uiteen. Namelijk in de tot 1700 door Spanje bestuurde Zuidelijke Nederlanden enerzijds en de Noordelijke Nederlanden anderzijds, beter bekend als de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog had de Republiek vaste voet aan de grond gekregen in het Maasland, toen de Republikeinse oftewel Staatse troepen onder aanvoering van stadhouder Frederik Hendrik (1584-1647) in 1632 Maastricht veroverden. Het Staatse legeronderdeel van Maastricht slaagde er bovendien in 1644 in om de stadjes Dalhem, Valkenburg en ’s-Hertogenrade in te nemen. De Landen van Overmaas golden voortaan als een onderdeel van de Republiek. De door de ‘Hollanders’ veroverde regio’s in wat we tegenwoordig Limburg noemen, gingen behoren tot de zogeheten Generaliteitslanden. Maar daar legde de Spaanse koning zich niet bij neer. De stad Limburg aan de rivier de Vesdre en het omliggende gebied waren nog steeds Spaans, net als het Overkwartier van Roermond in het huidige Noord- en Midden-Limburg. Pas na langdurige onderhandelingen kwam het tot een ‘partage’ (opsplitsing) van de Landen van Overmaas. Door het Partage-Tractaat van 1661, wederom een verdrag, kwam een deel hiervan definitief toe aan de Republiek. De rest bleef in handen van Spanje. De al bestaande territoriale versnippering was verder toegenomen en zou nóg groter worden door de Spaanse Successieoorlog [venster 27].
Simultaankerken
De Staten-Generaal van de Republiek waren van plan om, zo snel mogelijk na de verovering van nieuwe gebieden, hierin de positie van het protestantse geloof [venster 21 & venster 22] te versterken. Eerst was het zelfs de bedoeling om alle publieke uitingen van het katholieke geloof te verbieden. Maar uiteindelijk werd afgesproken dat protestanten en katholieken gelijke rechten kregen wat hun geloofsuitoefening betreft. Op enkele plaatsen in het Maasland werden nieuwe protestantse ‘gemeenten’ (lokale geloofsgemeenschappen) ingericht en predikanten ‘beroepen’ (aangesteld), ondanks het vaak kleine aantal protestanten op die plekken. Omdat zij geen eigen kerken hadden, werd besloten dat zij in plaatsen waar er meer dan één kerk stond de beschikking kregen over (minstens) één van deze kerken. Dat gebeurde bijvoorbeeld met de Sint-Janskerk in Maastricht, pal naast de Sint-Servaaskerk. In plaatsen waar slechts één kerk aanwezig was, moest die voor beide geloven worden opengesteld. Dat was meestal aan de orde. We noemen zoiets een ‘simultaankerk’.