Achttien jaar lang zat Willem Frederik van Oranje-Nassau (1772-1843), de erfgenaam van de laatste stadhouder van de Nederlandse Republiek, in ballingschap in Engeland. De Fransen heersten over de Lage Landen. De Noordelijke Nederlanden waren de Bataafse Republiek gaan heten en de Zuidelijke Nederlanden hoorden bij Frankrijk [venster 27]. Na jaren van plannen en voorbereidingen vanuit het buitenland, was op 30 november 1813 dan eindelijk de tijd rijp: Willem Frederik keerde terug naar Nederland. Napoleon was verslagen en verbannen naar het eiland Elba. Het Congres van Wenen (1814-1815) bepaalde onder andere dat er een bufferzone moest komen tussen Frankrijk en Pruisen (Duitsland). Willem Frederik eiste de Nederlanden op voor zichzelf. Hij wilde hier als alleenheerser de koning worden. Toen bleek dat Napoleon in 1815 weer voet op vaste grond had gezet, en opnieuw een leger had verzameld, stemden de machtige landen in Wenen vlug in met dit voorstel van de ambitieuze Willem. Maar er moest nog met één iemand worden afgerekend: Napoleon. Samen trokken de legers van vooral Engeland, Pruisen en Rusland Napoleon tegemoet. Bij het plaatsje Waterloo, in de buurt van Brussel, werd hij definitief verslagen. Ook de soldaten van het kersverse Koninkrijk der Nederlanden vochten mee, inclusief de zoon van koning Willem I, prins Willem.
Groot Limburg
Een van de eerste besluiten die Willem I nam, was het vastleggen van de grenzen van de provincies in zijn koninkrijk. Deze werden in het zuiden zoveel mogelijk gebaseerd op de ‘departementsgrenzen’ [venster 27] die onder het Franse bewind waren bedacht. Uit delen van het departement Nedermaas en het Roerdepartement werd een nieuwe provincie gevormd die Limburg ging heten, vernoemd naar het middeleeuwse hertogdom Limbourg. Gek genoeg vielen het vestingstadje met dezelfde naam en het vroegere hertogdom nét niet binnen de grenzen van het ‘nieuwe Limburg’. Maar de koning liet zich blijkbaar graag inspireren door de tijden waarin mensen van adel de dienst hadden uitgemaakt in de samenleving, en de naam Limburg was nog niet bezet. De provincie die ontstond, was ongeveer twee keer zo groot als het huidige Nederlandse Limburg.
Ontevredenheid
Van oudsher bestonden er duidelijke verschillen tussen de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden. Zo was het zuiden in religieus opzicht meestal ingesteld op het katholicisme en het noorden op het protestantisme. In economische zin bloeide de handel in het noorden. In het zuiden domineerden de landbouw en de industrie. De Zuidelijke Nederlanden hadden bovendien vooral bij Spanje, Oostenrijk en als laatste bij Frankrijk gehoord, terwijl de Noordelijke Nederlanden sinds het einde van de zestiende eeuw zelfstandig waren geweest, en tijdens de Franse Tijd een semi-zelfstandige status hadden behouden. Geregeerd worden door een noordelijke koning vonden de inwoners van het Maasland daarom zeker geen vanzelfsprekendheid. In de Zuidelijke Nederlanden, of ‘België’, zoals het gebied ook wel bekend stond, kwam er al snel een groeiende ontevredenheid. Aanleidingen hiervoor waren onder meer het antikatholieke beleid van koning Willem I, een taalstrijd (tussen de Nederlandstaligen en de Franstaligen) en de hoge belastingen.
Belgische Opstand
In Brussel ging de bevolking de straat op. Daar brak op 25 augustus 1830 – toen de verjaardag van koning Willem I werd gevierd met een operavoorstelling – een opstand uit. Die verspreidde zich vervolgens als een lopend vuurtje, ook naar Limburg. Burgerlegers marcheerden door het land en de Nederlandse soldaten trokken zich terug. Koning Willem I verzette zich tegen de opstand. Maar hij werd door de machtige landen teruggefloten, die een bloedige oorlog wilden voorkomen. Het leek erop dat de koning heel de Zuidelijke Nederlanden kwijt zou raken. Of toch niet helemaal? Maastricht en het nabijgelegen Sint Pieter bleven tijdens de Belgische Opstand in Nederlandse handen. Dat was te danken aan generaal Bernard Dibbets (1782-1839). Hij hield Maastricht met zijn garnizoensleger stevig in bedwang en zorgde ervoor dat opstandelingen van buiten de vestingstad er niet binnen konden komen. In het huidige straatbeeld staat nog altijd zijn grafmonument: bij de voormalige Tapijnkazerne (nu Universiteit Maastricht) aan de Sint-Hubertuslaan. In de tussentijd hield de koning zijn poot stijf. Hij had zijn zinnen gezet op de provincie Limburg. Die zou hij niet zomaar opgeven! Het duurde negen jaar, tot 1839, voordat er een akkoord kwam. Dit was het zogenaamde Verdrag der Negentien Artikelen. Daarmee werd de provincie in tweeën gesplitst, in een Belgisch en een Nederlands deel.
Van hertogdom naar provincie
Nederlands Limburg werd in 1839 maar gedeeltelijk gevoegd bij het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden. Vanwege het verlies van Luxemburg gold het gebied als een persoonlijke compensatie, een ‘goedmakertje’, voor koning Willem I. Formeel had het territorium de status van een hertogdom. Ook werd de regio lid van de Duitse Bond – zeg maar een ‘Verenigde Staten van Duitsland’. Deze situatie zorgde ervoor dat Limburgers eigenlijk niet helemaal bij het koninkrijk hoorden. Tegelijkertijd hadden ze weinig binding met de andere onderdelen van de Duitse Bond. Mede daarom zien heel wat onderzoekers niet 1839 maar 1867 als het geboortejaar van de huidige provincie Limburg. Toen was het gedaan met de Duitse Bond, omdat de twee machtigste leden ervan, Pruissen en Oostenrijk, in 1866 met elkaar in oorlog waren gekomen. Nederland greep dit moment aan om van het hertogdom de honderd procent Nederlandse provincie te maken zoals we die vandaag kennen. Nou ja, honderd procent? Als je het destijds de gemiddelde Limburger had kunnen vragen, dan had die daar waarschijnlijk iets anders over gedacht…