‘Heil U, Caesar! Zoo klonk in den Romeinschen tijd de juichkreet van ’t volk van Rome, wanneer de keizer weer ’n overwinning had behaald. Nu roept ook Beek “Heil U, Caesar!”. Beek juicht om de overwinning die zijn jongens hebben behaald in den strijd om ’t Nederlandsch kampioenschap’. Met deze woorden opende Pieter Leonard Janssen (1874-1933), de burgemeester van Beek, op maandagavond 18 juli 1932 zijn feestelijke toespraak bij de ontvangst van de plaatselijke voetbalclub Caesar op het gemeentehuis. Caesar had het nationale kampioenschap behaald in de Roomsch-Katholieke Federatie, de overkoepelende organisatie van de voetbalbonden van de vijf bisdommen [venster 22] in Nederland. Twaalf jaar eerder was de club opgericht. De Beekse gemeenschap werd destijds geleid door burgemeester Janssen en pastoor Alphons Voncken (1847-1932), in feite twee handen op één buik. Beiden zetten zich op lokaal niveau in voor de katholieke zuil.
Verzuiling?
In de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw was de Nederlandse samenleving met betrekking tot geloof en overtuiging (ideologie) verdeeld in vier groepen: protestanten, katholieken, socialisten en liberalen. De lang achtergestelde katholieken [venster 38] en de aanhangers van het nieuw opgekomen socialisme moesten hun plaats in de samenleving nog veroveren. Na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) werd het gewoon om die groepen ‘zuilen’ te noemen. Daarmee werd bedoeld dat het dagelijkse leven van het merendeel van de Nederlanders zich tot die tijd binnen de eigen ‘zuil’ had afgespeeld. Vandaar het krachtige beeld van vier zuilen die samen het dak van de Nederlandse natiestaat ondersteunden. In deze ‘hokjes’ werd de eenheid bewaard, al waren er wel degelijk verschillen op politiek en cultureel gebied. Recent onderzoek heeft laten zien dat er tussen de zuilen meer contacten hebben bestaan dan lange tijd werd aangenomen.
‘Het rijke roomse leven’ (1920-1950)
Feit blijft dat het leven van de meeste Nederlanders – hun denken, doen en laten – geleefd werd binnen het uitgesproken religieuze (geloof) of ideologische (overtuiging) groepsverband van de eigen zuil. Elke zuil vormde een deelmaatschappij, met eigen waarden, normen en gebruiken, en een wijdvertakt netwerk aan eigen verenigingen op lokaal, regionaal en nationaal niveau. Onder de roomse ‘kaasstolp’ was het ook ongewoon dat je boodschappen deed bij een protestants kruidenier, bakker of slager. Landelijk vormde het katholieke volksdeel een sterke minderheid (in 1960: veertig procent). In de provincies Noord-Brabant en Limburg, die bijna volledig katholiek waren (in 1960 respectievelijk 89 en 95 procent), was de roomse zuil heel groot en invloedrijk. Er waren katholieke kranten, katholieke scholen en ziekenhuizen, katholieke toneel- en zangverenigingen, een katholieke radio omroep (KRO), een machtige katholieke politieke partij (de RKSP, sinds 1904, werd in 1946 KVP), en, zoals hierboven al aan bod kwam, katholieke voetbalclubs. De namen van sommige van deze sportverenigingen ademen de sfeer van het ‘rijke roomse leven’ [venster 38]. ‘Rapid’ uit Maastricht, opgericht in 1920, staat voor ‘Roomsche Adel Prijkt In Daden’. En ‘Ria’, de naam van de in 1926 opgerichte en nog altijd bestaande club uit Nieuwstadt, is het letterwoord van ‘Roomsch In Alles’. Het triomfantelijke roomse levensgevoel uitte zich niet alleen in het openbare leven, maar ook in huis. In menige huiskamer stond, en staat vaak nog altijd, een Heilig Hartbeeld of een Mariabeeld op het dressoir. Datzelfde geldt voor het kruisbeeld boven de huiskamer- of keukendeur.
Katholiek voetbal
Voetbal werd rond 1880 vanuit Engeland populair in wat nu ‘de Randstad’ heet. Het spel kon eerst zeker niet op steun van de katholieke Kerk rekenen. Kerkelijke gezagsdragers hadden geen bezwaar tegen de sport als zodanig. Zelfs op Rolduc – de door Limburgse priesters geleide, landelijk bekende kostschool in Kerkrade – voetbalden de studenten enthousiast. De kerkelijke leiding was echter bang dat in competitieverband georganiseerde sport negatief zou uitpakken voor de zondagsrust en het katholieke gezinsleven. Als er dan tóch gevoetbald moest worden, dan in elk geval onder roomse vlag. Volgens de bisdomleiding dreigde via de neutrale bond, de in 1908 opgerichte Limburgsche Voetbalbond (LVB), socialistische propaganda binnen te sijpelen in de plaatselijke gemeenschap. De toenmalige bisschop van Roermond, Laurens Schrijnen (1914-1932), wilde dan ook dat er als tegenhanger van de neutrale bond een katholieke bond kwam. Toen de Roomsch-Katholieke Limburgsche Voetbalbond (RKLVB) eenmaal een feit was, in juni 1917, haalde de lokale geestelijkheid alles uit de kast om ‘katholiek’ voetbal in de parochies te promoten. Binnen tien jaar tijd telde de katholieke bond meer leden dan de neutrale bond.
Concordia
Zo soepel als de oprichting van Caesar in Beek verliep, zo stroef kon het gaan in andere plaatsen. In 1925 werd bijvoorbeeld in Heer, bij Maastricht, de club Concordia opgericht. Die speelde bij de neutrale bond. Het seizoen 1925-1926 verliep succesvol: Concordia werd kampioen van Limburg in de eerste klasse. De competitieleider van de katholieke bond wees de burgemeester van Heer op de wens van de bisschop dat katholieke jongens bij deze bond zouden voetballen, en verzocht hem ervoor te zorgen dat Concordia hierbij aansluiting zocht. De burgemeester maakte op zijn beurt de sportbestuurder duidelijk dat niet híj het gemeenteterrein aan de voetbalclub beschikbaar stelde, maar dat alleen de gemeenteraad daartoe bevoegd was. Uiteindelijk werd ‘Heer’ – zo heette de club sinds 1927 – geen lid van de katholieke bond, maar bleef de club tot aan de Tweede Wereldoorlog voetballen bij de neutrale concurrent. De Duitse bezetter maakte een eind aan de sportverzuiling en dwong tot een fusie. Na de oorlog keerde de roomse bond niet meer terug als zelfstandige organisatie. In plaats daarvan ging deze verder als Afdeling Limburg onder de vleugels van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Met behoud van het predicaat ‘rooms-katholiek’ (rk) in de naam van heel wat clubs.