Militairen
In de loop van 1914 ontstonden er steeds meer spanningen tussen landen in Europa en nam de kans op een oorlog toe. Nederland besloot al in juli 1914 tot het oproepen van het leger. Als het nodig was, kon het land zich verdedigen. Maar liever bleef het buiten de oorlog, ofwel neutraal.
Op 31 juli luidden de kerkklokken in ’s-Hertogenbosch. De algehele mobilisatie (oproep) van leger en vloot per 1 augustus werd afgekondigd. Ruim 200.000 militairen verplaatsten zich om ons land te kunnen verdedigen. De meeste militairen werden gelegerd in de grensprovincies en aan de Noordzeekust. Ook Bosschenaren moesten zich bij hun eenheid in het land melden. De militairen die naar ’s-Hertogenbosch kwamen, werden in kazernes, bij Bosschenaren in huis en in scholen ondergebracht.
Het Duitse leger viel op 4 augustus 1914 België binnen. Nederland moest daarom vooral in het zuiden van het land voor verdediging zorgen. Daarom werd meer dan de helft van het veldleger, 50.000 man, in Noord-Brabant geplaatst. Ook werd het hoofdkwartier van het veldleger van Den Haag naar ’s-Hertogenbosch verplaatst. De commandant nam zijn intrek hier in de Fraterschool aan de Sint-Josephstraat. Vanaf 10 augustus 1914 werd ’s-Hertogenbosch zo tijdelijk het centrum van de Nederlandse verdediging.
Distributie
Vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog hadden de regering en de gemeente aandacht voor de gelijke verdeling van voedsel voor de inwoners. Ook wilde ze voorkomen dat er te hoge prijzen voor voedsel, levensmiddelen en kleding werden gevraagd. Hiervoor werd de ‘distributie’ opgericht. Veel eten en goederen kon je alleen nog via een distributiebon krijgen. Ook werden er gaarkeukens ingericht en waren er vervangende producten zoals ‘regeeringsvisch’ te koop. Vanaf 1917 nam de schaarste sterk toe. In een kantoor op Achter het Wild Varken 7 (nu het stadskantoor) werd de distributie van levensmiddelen, brandstoffen en kleding geregeld.
Vluchtelingen
In de landen waar oorlog was, sloegen veel mensen op de vlucht. Vanwege de Duitse inval in België en de belegering van havenstad Antwerpen trokken meer dan een miljoen Belgen naar Nederland. Ruim 2500 vluchtelingen kwamen in ’s-Hertogenbosch terecht. Nadat het in België weer wat veiliger was geworden, keerde ruim de helft weer terug naar huis. Vanaf 1915 werd het vrijwel onmogelijk nog de grens over te gaan, omdat de Duitse bezetter die afsloot met een hekwerk van draden. De middelste van drie rijen draden stond onder elektrische spanning. Deze afzetting tussen het bezette België en het neutrale Nederland werd daarom ook wel de ‘Doodendraad’ genoemd.
Voor de opvang van de gevluchte Belgen werd in ’s-Hertogenbosch het Comité Belgische vluchtelingen opgericht. De Belgen werden opgevangen in particuliere huizen, maar ook in kloosters, scholen, theaters en bij boeren buiten de stad. In ’s-Hertogenbosch werden 66 kinderen van vluchtelingen geboren, terwijl 25 Belgen tijdens hun verblijf overleden. Enige tientallen vluchtelingen bleven voorgoed in ’s-Hertogenbosch wonen.
Nog steeds kun je een herinnering aan de Eerste Wereldoorlog in de stad zien. Na de oorlog hebben de vluchtelingen in de gevel van het stadhuis een tekst laten uithakken: De uitgeweken Belgen, ter dankbare herinnering aan de stad ’s-Hertogenbosch, oct. 1914-dec. 1918.