Huizen
De Italiaanse architect Scamozzi (1548-1616) stelde dat de buitenhuizen van ‘bankiers, kooplieden en handelsmagnaten er respectabel moesten uitzien, gerieflijk dienden te zijn en een zekere gratie moesten bezitten.’ Zijn stijl werd onder de naam Hollands classicisme de leidraad voor de Nederlandse architectuur, met als belangrijkste kenmerken harmonie, ordening en symmetrie.
Jacob van Campen (1596-1657) was de eerste Hollandse architect die de principes van het classicisme toepaste. Hij verwierf opdrachten van zowel kringen rond de stadhouder als van gefortuneerde Amsterdamse kooplieden. In 1628 verbouwde hij in Maarssen Huis Ten Bosch in classicistische trant. Wellicht heeft hij toen Huydecoper geadviseerd bij de uitbouw van Goudestein. In de jaren daarna ontwikkelde Huydecoper een project voor bijna veertig buitenhuizen. Het eerste daarvan was Elsenburg (1637), ontworpen door Philips Vingboons (1607-1678), een leerling van Van Campen. Vingboons bouwde in Maarssen Gansenhoef, in Breukelen Vechtvliet en in Amsterdam Huydecopers stadshuis.
Tuinen
Ook voor de tuinarchitectuur was symmetrie het leidende principe. Daartoe diende de natuur ‘getemd’ te worden, ‘in goede ordre, sierlijk en vermakelyk.’ De siertuinen met hun formele aanleg van buxushagen en rijke aankleding waren de blikvangers van de buitenplaatsen: ‘Zo komt de kunst Natuur te baat.’ Van de tuinontwerpers en degenen die de tuinen voorzagen van vazen en beelden, kennen we maar weinigen bij naam. We weten wel dat Jacob Cressant (1685-rond 1759) marmeren tuinvazen ontwierp voor de buitenplaats Elsenburg en Ignatius van Logteren (1685-1732) de stenen pijlers van Huis Ten Bosch van een bloemsculptuur voorzag en ook werkzaam is geweest voor het nu verdwenen buiten Otterspoor.
Dichters en schilders
De dichter Jan Vos (1610-1667) was een huisvriend van de Huydecopers. Zijn gedichten geven ons zowel een beeld van Goudestein als een inkijkje in het leven van de familie. Schilder/dichter Pieter Verhoek (1633-1702) beschreef Elsenburg, het buiten ‘door Vinkeboom (!) gewrocht.’ Hij koppelt het moois dat in huis en tuin te vinden is aan het ‘tevreden genieten van het zoet des lusthofs.’
Op portretten vormden huizen en tuinen een geliefde achtergrond. Huydecoper sr. is vereeuwigd met zowel zijn Amsterdamse als Maarssense huis. Jan van der Heyden (1637-1712) was als protégé van Huydecoper jr. goed bekend met Goudestein en omgeving: minstens veertien van zijn schilderijen zijn in Maarsseveen te lokaliseren. Tuinen en buitenhuizen bleven ook lang populaire onderwerpen op behangselschilderijen. Van de in hofstede Ter Mey (Haarzuilens) wonende Jan Weenix (1640/41-1719) zijn mooie voorbeelden bewaard gebleven.
Anthonie Waterloo (1609-1690) maakte in zijn woonplaats Maarssen vooral topografische etsen en tekeningen. Hij wijdde een serie aan het buiten Spruytenburgh (nu Leeuwenburg). Het ‘opcieren met beeldjes (figuurtjes) en beesjes’ liet hij over aan buurtgenoot Weenix.
Een zomers paradijs
In de zeventiende eeuw heeft de Amsterdamse elite door ‘kosten en yver’ in de Vechtstreek een afwisselend cultuurlandschap gecreëerd van buitenhuizen, tuinen, parken en hoven – een zomers paradijs waar ‘de Koopmanschap’ vrij was van de ‘beurszorg’ (Jan Vos) en de regent van ‘de zorgen van de staat’ (Jan Six in een brief aan Huydecoper). Begin achttiende eeuw zou Daniël Stoopendaal (1672-1726) al dit moois vastleggen in zijn verzameling van 102 kopergravures met de veelzeggende titel: De zegepraalende Vecht.