‘Gegroet reiziger, u moet hier stoppen’, zegt een soldaat tegen Primus. Hij is met een wagen vol graan op weg naar Colonia Claudia Ara Agrippinensium, de provinciehoofdstad aan de Rijn, het huidige Keulen. Als hij het graan verkocht heeft, kan hij daar zijn liefje Felix opzoeken. Nu staat hij helaas vast bij de oversteek van rivier de Worm. Hij ziet soldaten en bouwlieden bezig met het vernieuwen van de weg en de oude brug. Onderweg zag hij al nieuwe mijlpalen van keizer Constantijn staan. ‘Verdorie, ik moet richting Rijn’, klaagt Primus tegen de soldaat. ‘Dat wordt omrijden. Wij zijn hier nog een paar dagen bezig’. ‘Omrijden?! Dit is de enige oversteek in de regio’. Felix zal nóg een paar dagen op hem moeten wachten. Dan ziet Primus een paar grafstenen op een kar met bouwmateriaal van de bouwlieden. ‘Weggehaald van het grafveld hier? Hebben we tegenwoordig geen respect meer voor de doden?’, vraagt Primus streng aan een werker. ‘Joh, heb je die verlaten nederzetting gezien? Drie kippen en een hond wonen daar. De bewoners zijn allang vertrokken, waarschijnlijk na de zoveelste plundering door Germaanse stammen. Zonde om die grafstenen te laten staan. Bovendien moeten we toch ergens ons materiaal vandaan halen’. Primus kijk hem afkeurend aan en draait zijn wagen om. Terug naar huis.
Wegen
Reizen door het Maasland moet in de Late IJzertijd niet makkelijk zijn geweest. Hier en daar waren er onverharde routes, ontstaan door lopend vee of reizigers te paard. Je kon natuurlijk destijds ook langs de rivieroevers lopen of in eenvoudige boomstamkano’s stroomafwaarts gaan. Soms was dat onhandig, als wegen bij regenbuien veranderden in modderpaden, of zelfs gevaarlijk, bij een te sterke rivierstroming in bepaalde seizoenen. Toen Romeinse legers zich door dit landschap wilden verplaatsen in de eerste eeuw voor Christus, bedachten ze oplossingen om het reizen eenvoudiger te maken. Ze begonnen wegen te verharden met een dik pakket van steengruis en greppels te graven voor afwatering, zodat niemand zich meer door de blubber hoefde te verplaatsen. In de eeuwen hierna ontstond in Noordwest-Europa een heus wegennetwerk, waarvan enkele routes nog te vinden zijn in het huidige Limburg. Sommige verbindingen bleven in latere tijd zo belangrijk dat ze kwamen te staan in reisoverzichten en kaarten, bijvoorbeeld itineraria (reisboeken) uit de Late Oudheid of de beroemde Peutingerkaart, een middeleeuwse kopie van een antieke wereldkaart.
Drie hoofdroutes
De oudste Romeinse route in onze streken is waarschijnlijk de weg tussen het Franse Boulogne-sur-Mer (Gesoriacum) en het Duitse Keulen (Colonia Claudia Ara Agrippinensium), waarvan een stuk dwars door het Maasland loopt. Aangezien deze hoofdweg grotendeels in België te vinden is, heet die nu voor het gemak Via Belgica (Belgische weg). Stukjes ervan zijn gevonden in de Romeinse nederzettingen van Maastricht, Heerlen en Rimburg, inclusief wegenbruggen over de rivieren de Maas en de Worm. Inmiddels zijn ook routedelen in het Heuvelland bekend of vermoed. De eerste fase van deze weg is waarschijnlijk aangelegd tijdens de regering van keizer Augustus, tussen 27 voor Christus en 14 na Christus, om snel troepen en hun voorraden te verplaatsen. In latere eeuwen bleven soldaten, handelaren en reizigers de route gebruiken. Tussen het Duitse Aken en Xanten loopt een jongere route, waarvan delen zich in het Maasland bevinden. De weg liep ook naar nederzettingen zoals Heerlen, Melick en Swalmen. De weg lijkt al in de eerste helft van de eerste eeuw na Christus te zijn aangelegd, maar werd waarschijnlijk pas echt volop benut toen Colonia Ulpia Traiana (Xanten) aan het begin van de tweede eeuw na Christus een grote stad was geworden. Een derde route liep vanaf Romeins Maastricht langs de westoever van de Maas stroomafwaarts. Dit was een snelle verbinding tussen de steden Atuatuca Tungrorum (Tongeren) en Ulpia Noviomagus (Nijmegen). Helaas is weinig over deze weg bekend. Belangrijke nederzettingen aan de weg waren Heel, Blerick en het Noord-Brabantse Cuijk. In Cuijk werd rond het midden van de vierde eeuw een stenen brug gebouwd. De route was in die tijd dus nog volop in gebruik.
De Maas
Als je grote hoeveelheden goederen wilde transporteren door het Maasland, dan deed je dat over de Maas (Mosa). Kleinere rivieren zoals de Roer en de Niers werden mogelijk ingezet als zijroutes. Als regenrivier moet de Maas in de zomer of tijdens droogteperiodes niet goed bevaarbaar zijn geweest, met name in het stroomgebied ten zuiden van Roermond. Ook in de winter, wanneer de rivier buiten haar oevers trad, zal het niet makkelijk zijn geweest om hierop te varen. Waarschijnlijk werden over de Maas goederen zoals graan, steen en hout vanuit Noord-Gallië vervoerd naar de rijksgrens bij de Rijn, op rivierschepen die we nu platbodems noemen. In Nederland zijn Romeinse exemplaren van dat type bewaard gebleven in de natte bodem en opgegraven door onderzoekers, bijvoorbeeld bij Utrecht. De Romeinse geschiedschrijver Ammianus Marcellinus schreef aan het einde van de vierde eeuw dat keizer Julianus, die regeerde van 361 tot en met 363, drie versterkingen liet herstellen op de oevers van de Maas. De precieze locaties ervan zijn niet bekend, maar vermoedelijk lagen ze in de plaatsen Maastricht, Heel, Blerick of Lottum, of in het Belgische plaatsje Stokkem. In de Romeinse tijd waren rivieren niet alleen handig voor transport, maar hadden ze ook iets goddelijks. Bij Roermond is bijvoorbeeld een votiefsteen, een religieus voorwerp, gevonden voor Rura [venster 4]. De Romein Sextus Opsilius Geminus had deze godin van de rivier de Roer een belofte gedaan, die hij vervolgens nakwam door haar zo’n steen te schenken bij een heiligdom. Soms gooiden de mensen kostbare of dierbare voorwerpen in het water, waarschijnlijk om de goden te danken voor een gunst. Moet je je eens realiseren: onderzoekers hebben zulke objecten na tweeduizend jaar teruggevonden. Hoe spectaculair!