Vanaf 11 april 1713 maakten enkele internationale verdragen, die samen bekend staan als de Vrede van Utrecht, een einde aan de in 1701 uitgebroken opvolgingsoorlog die we kennen als de Spaanse Successieoorlog. In die tijd overleden in Europa in relatief korte tijd enkele vorsten. Zij moesten worden opgevolgd. Dat zulke machtsvacuüms konden leiden tot meningsverschillen en ruzies, blijkt wel uit die Spaanse Successieoorlog. Het zou tot 1715 duren, toen het Barrièretractaat van Antwerpen werd gesloten, voordat de laatste details van de vredesonderhandelingen waren uitgewerkt. De Vrede van Utrecht legde de machtsverhoudingen tussen de machtige landen in Europa en overzee voor langere tijd opnieuw vast, en geldt daarom als de eerste wereldwijde vredesovereenkomst ooit. Ook voor het Maasland waren de gevolgen ervan ingrijpend.
Spaanse Successie
Eeuwenlang hoorde een flink deel van de provincie die we tegenwoordig Limburg noemen tot het hertogdom Gelre [venster 12], meer precies tot het Gelderse Overkwartier met als hoofdstad Roermond. In de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) was dit meest zuidelijke kwartier van het hertogdom bij de Spaanse Nederlanden gebleven (die bekend kwamen te staan als de Zuidelijke Nederlanden). Dit in tegenstelling tot de noordelijke gewesten, die zich hadden afgescheiden en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gingen heten. Wanneer we nu kijken naar de internationale politiek, dan zien we dat de Franse claim op de erfenis van de in 1700 overleden Karel II de belangrijkste inzet van de Spaanse Successie vormde. Deze Spaanse koning was ook heer van de Zuidelijke Nederlanden. De Franse ‘Zonnekoning’ Lodewijk XIV (1638-1715) vond dat de Spaanse kroon moest gaan naar zijn kleinzoon, de latere Filips V, maar de Duitse keizer Leopold I (1640-1705) dacht daar heel anders over. Hij was namelijk van mening dat zijn jongere zoon Karel III hier meer recht op had. Uiteindelijk leidden de botsende opvattingen tot een oorlog die wereldwijd werd gevoerd: in Europa maar ook in Canada, in India, voor de kust van West-Afrika, in Latijns-Amerika en in de Caraïbische Zee.
Zuidelijke Nederlanden
De Vrede van Utrecht (1713) betekende het einde van deze oorlog en markeerde het einde van de Republiek als machtig land. Volgens de uitkomst van de Utrechtse vredesonderhandelingen werd Filips V erkend als de koning van Spanje, op voorwaarde dat de Spaanse en Franse kroon nooit in één hand zouden komen. Een andere voorwaarde was dat de Zuidelijke Nederlanden toekwamen aan de Oostenrijkse Habsburgers. De Republiek, die er in 1702 in was geslaagd om aanzienlijke delen van de Zuidelijke Nederlanden en in het bijzonder het Spaanse Overkwartier van Gelre in handen te krijgen, moest deze gebieden overdragen aan Oostenrijk. Door middel van het Barrièretractaat van Antwerpen – het al genoemde verdrag, dat in 1715 werd gesloten tussen Groot-Brittannië, Oostenrijk en de Republiek – kreeg Karel VI de Zuidelijke Nederlanden in zijn bezit, met uitzondering van een gebied dat Oostenrijk aan de Republiek afstond. Als heer van de Nederlanden moest hij toestaan dat de Republiek in ‘barrièresteden’ langs de Franse grens (zoals Namen, Bergen en Charleroi) legereenheden mocht vestigen. Zulke steden waren bedoeld als een soort vooruitgeschoven verdedigingslinie indien Frankrijk plannen had om noordwaarts op te rukken.
Vierendeling Overkwartier
Voor het Maasland was het meest ingrijpende staatkundige resultaat van al deze gebeurtenissen misschien wel dat het Gelderse Overkwartier in vieren werd opgedeeld. Ten eerste kwam het grootste gedeelte met als hoofdstad Geldern toe aan het opkomende Pruisen. Ten tweede ontstond er een Republikeins oftewel Staats gedeelte inclusief Venlo, Beesel, Belfeld en het Land van Montfort, waarvan de heerlijke rechten al in het bezit waren van de koning van Pruisen. Ten derde kwam er een resterend Oostenrijks deel met als hoofdstad Roermond. Van het laatste gebied werd een deel in 1719, bij het Verdrag van Erkelenz, overgedragen aan de keurvorst van de Palts (als hertog van Gulik).
Franse Tijd
Tot aan het einde van de achttiende eeuw bleef de nieuwe internationale orde relatief stabiel. In 1792 viel Frankrijk de Zuidelijke Nederlanden binnen, maar moesten de Fransen zich terugtrekken. Twee jaar later, in 1794, hadden zij meer succes. Toen veroverden zij alle gebieden tot aan de Rijn. Deze werden tussen 1795 en 1802 onderdeel van de Franse Republiek. De Franse tijd (1794-1814) was de periode waarin er in het Maasland in enkele jaren tijd meer veranderde dan in veel eeuwen daarvoor. De aanleg van nieuwe land- en waterwegen zou de economie bevorderen. De eeuwenoude standenmaatschappij werd bovendien opgeheven, en oude voorrechten van kerk en adel gingen overboord. Allerlei nieuwe inzichten werden toegepast: stemrecht, burgerrechten, vrijheid en gelijkheid van alle burgers voor de wet. Het belangrijkste kenmerk bij het openbaar bestuur was de ‘scheiding van de machten’. Voor een goed evenwicht werd er gestreefd naar een totale onafhankelijkheid tussen de wetgevende macht (het parlement), de uitvoerende macht (de regering) en de rechtsprekende macht (de rechters). Bestuursfuncties waren voortaan niet meer erfelijk, maar gingen naar mensen die daarvoor geschikt werden bevonden. De Fransen verdeelden het veroverde gebied in – van grotere naar kleine bestuurlijke eenheid – departementen, arrondissementen, kantons en gemeenten. Het huidige Limburg viel voor een groot deel samen met het departement Meuse-Inférieure (Nedermaas) en voor een ander, kleiner deel met het departement Roer. In veel landen, ook in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1839), zouden de Franse wetten later blijven bestaan. De macht van de vorsten werd voortaan door een grondwet beperkt. Van absolutistische alleenheersers was in Noordwest-Europa geen sprake meer. De burgerij, die door handel en nijverheid (bedrijvigheid waarbij grondstoffen worden verwerkt, industrie) rijk was geworden, kreeg nu de meeste politieke macht.