Carnaval
Het is niet bekend hoe carnaval precies is ontstaan, maar het bestond zeker al in de vroege middeleeuwen. Tijdens 'vastelavont’ vierden Bosschenaren nog één keer uitbundig feest voordat ze gingen vasten. De vastentijd duurde veertig dagen en eindigde met Pasen.
In Brabant was het vastelavontfeest ontzettend populair. Maar vanaf 1629 verboden protestanten het vieren van carnaval in het openbaar. Zij hadden in dat jaar in ’s-Hertogenbosch de macht overgenomen en waren fel tegen het vasten, en dus ook tegen het vastelavontfeest.
Minder Bosschenaren vierden vanaf toen het feest, maar echt verdwijnen deed het niet. Het duurde bijna tweehonderd jaar voordat de katholieke Bosschenaren weer officieel de straat op mochten om het carnavalsfeest te vieren. In de eerste helft van de negentiende eeuw bestond carnaval vooral uit verkleedpartijen en feesten in de vele koffiehuizen, cafés en sociëteiten die de stad telde.
Anti-carnaval
Al dat gefeest zorgde in de negentiende eeuw voor veel overlast bij Bosschenaren die niet van carnaval hielden. Zij klaagden bij het stadsbestuur dat de feestvierders te veel dronken, lawaai maakten en vochten. Ook vonden ze de kostuums smerig. Maar vooral het dragen van maskers vormde een doorn in het oog. Deze anti-carnavalisten hadden veel invloed. Zelfs de bisschop van ’s-Hertogenbosch behoorde tot deze groep en sprak meerdere keren zijn afschuw uit.
Een groep jonge Bosschenaren uit de gegoede stand vreesde dat de stad het carnaval zou verbieden. De jongeren verzamelden zich daarom in 1882 in een café achter het stadhuis. Hier bedachten ze een plan om carnaval te behouden door het te veredelen. Het plan bestond uit drie onderdelen.
Oeteldonksche Club van 1882
Het eerste onderdeel was een uniek spel. De stad ’s-Hertogenbosch zou met carnaval drie dagen lang veranderen in het ‘durp Oeteldonk’. Alle mannen in het dorp noemden ze ‘boeren’ en alle vrouwen veranderden in ‘durskes’. Een ‘burgervaojer’ met de naam Peer vaan den Muggenheuvel tot den Bobberd nam tijdens die drie dolle dagen de taken van de burgemeester over. Hij kreeg daarbij hulp van ‘dorpsnotabelen’. In 1883 voegden ze daar een ‘Vastenavondprins’ aan toe die ieder jaar op bezoek kwam.
Het tweede onderdeel van het plan was een optocht. Een stoet van feestwagens en verkleedde carnavalisten moest het publiek het goede voorbeeld geven: zo vier je netjes en fatsoenlijk carnaval. Dat was handig, want de toeschouwers konden tijdens deze optocht niet de kroeg in om te drinken. Als derde onderdeel werd de Oeteldonksche Club opgericht. Zij organiseerden het spel en de optocht.
Zandhazen
Het plan van de Oeteldonksche Club bleek de redding van het Bossche carnavalsfeest. Het spel is door de jaren heen steeds verder uitgebreid met speciale kleding en extra feesten zoals het ‘Kwèkfestijn’ en de viering van de ‘Ellufde van d’n Ellufde’. Zeker na de Tweede Wereldoorlog werd carnaval steeds populairder.
Ook de dorpen rondom ’s-Hertogenbosch bedachten in die tijd hun eigen carnavalsspel. Zo organiseert het ‘Waoterrijk’ (Nuland) sinds 1968 een carnavalsoptocht en verwelkomen de ‘Zandhazen’ (Rosmalenaren) sinds 1965 hun eigen carnavalsprins. Het feest is ondertussen allang niet meer alleen voor katholieken, maar is uitgegroeid tot een volksfeest.