Koeien, varkens en schapen
Sinds het ontstaan van ’s-Hertogenbosch had de stad een veemarkt. In de middeleeuwen mochten veehandelaren één keer per jaar dieren kopen en verkopen binnen de stadsmuren. Dit waren meestal koeien, varkens en schapen. Door de eeuwen heen werd de Bossche veemarkt steeds groter.
Vanaf 1892 groeide de aanvoer van vee snel. Steeds meer boeren uit Brabant kwamen in ’s-Hertogenbosch hun vee kopen en verkopen. De Noordbrabantse Christelijke Boerenbond, opgericht in 1896, moedigde dit aan. De bond zorgde ervoor dat boeren een eerlijke prijs kregen voor hun vee en zag toe op de kwaliteit van de dieren.
Overlast
In dertig jaar tijd steeg het aantal koeien en biggen dat in ’s-Hertogenbosch verkocht werd met vijfhonderd procent. De veemarkt vond inmiddels iedere week plaats op verschillende plekken in de stad. Zo waren in de Van Berckelstraat paarden te koop en stond de Tolbrugstraat vol biggen.
De veemarkt leverde de Bosschenaren enerzijds wel wat op. Na een succesvolle marktdag gaven de boeren hun geld uit in de stad. Maar anderzijds zorgden al die dieren voor veel overlast. Het stadsbestuur vond de situatie onhoudbaar en verplaatste rond 1900 de verkoop van koeien naar een plein aan de Zuid-Willemsvaart. Deze plek heet nu het Kardinaal van Rossumplein. Hier was dagelijks plek voor zeshonderd koeien. Maar ook dat was niet genoeg. Het vee stond al snel weer in de aangrenzende straten.
Om dit probleem op te lossen ging het stadsbestuur in de jaren twintig op zoek naar een andere locatie voor de veemarkt. Het liefst niet in de binnenstad. ’s-Hertogenbosch begon aan het einde van de negentiende eeuw met het bouwen buiten de stadsmuren. Ten westen van de stad was net een nieuw treinstation gebouwd. En deze plek bleek ook ideaal voor een nieuwe veemarkt: genoeg ruimte en dicht bij het spoor en de rivier.
Grootste veemarkt
De architect Piet van Kessel ontwierp eind jaren twintig een grote moderne overdekte veemarkt, naar Duits voorbeeld. Dat zou de overlast sterk verminderen. Ondanks de grote economische crisis in 1929 begon 's-Hertogenbosch in dat jaar met de bouw.
Op 20 mei 1931 opende het imposante hoofdgebouw met daarachter de grote overdekte veemarkthallen. In het hoofdgebouw waren restaurants, kantoren, vergaderruimtes, woningen en een hooizolder gerealiseerd. Het was op dat moment de grootste veemarkt van Nederland.
Iedere woensdagochtend om half zes in de ochtend opende de veemarkt haar deuren. De rest van de week vonden in de hallen evenementen plaats die vaak te maken hadden met de veehouderij, zoals vleesveekeuringen. Maar in de tweede helft van de twintigste eeuw traden hier ook bekende rock- en popartiesten op, zoals The Rolling Stones in 1966 en Prince in de jaren negentig.
Brabanthallen
Zeventig jaar was de Bossche veemarkt een begrip, maar in 2001 ging het mis. Toen brak de ziekte mond-en-klauwzeer uit in heel Europa. In de veemarkthallen van ’s-Hertogenbosch kwamen zoveel dieren bij elkaar dat dit erg besmettelijke virus zich erg snel kon verspreiden. Vanwege het gevaar van epidemieën sloot de Bossche veemarkt haar deuren.
De oude veemarkthallen in ’s-Hertogenbosch zijn omgebouwd tot een evenementencomplex: de Brabanthallen. In plaats van koeien en varkens stappen er nu jaarlijks honderdduizenden mensen over de drempel om beurzen, concerten en andere grote evenementen te bezoeken.