Voor professoren en studenten in de Geneeskunde was zowel de Catharinakapel als het tegenwoordige Milieucentrum beschikbaar. Dit gebouw werd vanaf het begin van de achttiende eeuw onder meer gebruikt om anatomische lessen te geven. Dat wil zeggen dat er door de professor lijken werden ontleed, om aan de studenten te laten zien hoe het menselijk lichaam in elkaar zit. Meestal gebruikte men hiervoor lichamen van terechtgestelde misdadigers. Pas veel later, na het sluiten van de universiteit, ging men het gebouw de Snijcamer noemen.
Snijcamers onderin
Waar in de Snijcamer de lijken werden ontleed, is niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk in het laagste gedeelte. Sommigen beweren dat de studenten in de vloedkamer stonden, een verdieping hoger. In de vloer zou een groot rond gat zijn gemaakt, waardoor ze het ontleden van het lijk goed konden zien. Waarschijnlijk behoort deze uitleg tot de categorie 'sterke verhalen'. In werkelijkheid was er een bescheiden tribune met drie ringen gebouwd. De studenten hadden daardoor goed zicht op wat de professor aan het doen was. Zo'n constructie is nu nog te zien in het Boerhaavemuseum in Leiden, een museum gewijd aan natuurwetenschappen en geneeskunde. Als je bedenkt dat men in de tijd van de Gelderse Academie ook wel over het anatomisch theater sprak, ligt deze constructie ook meer voor de hand.
Om aan de nodige lichamen te komen werd in 1655 toestemming verleend om ook lichamen van in het Gasthuis overleden patiënten te gebruiken. In 1662 werd het 'aan de galg gehangen lijk van een zelfmoordenaar aan doctoren en professoren geschonken'.
Verbouwing
In 1704 werd het pand grondig verbouwd en geschikt gemaakt voor het onderwijs aan de Gelderse Academie. Sindsdien had het drie functies, namelijk snijkamer, laboratorium en broeikas voor de ernaast gelegen hortus botanicus, de plantentuin. Met kachels werd die laatstgenoemde ruimte op de juiste temperatuur gebracht. De inrichting van de snijkamer kostte tweeduizend gulden. Dat is veel geld als je bedenkt dat bij de start van de universiteit de begroting werd vastgesteld op achtduizend gulden per jaar.
Achter de Snijcamer stond het 'economisch stookhuis' waar heet water en vuur te verkrijgen was. Een universiteit had voor zijn proeven namelijk heel veel heet water nodig.
De Snijcamer staat er nog steeds en huist tegenwoordig het Marius van Dokkum Museum. Een mooi gebouw in het Hortuspark. In de jaren 1975-1976 is het grondig verbouwd. Van de hortus botanicus is niet veel meer over. Er is nog een eeuwenoude plataan te bewonderen en vóór het gebouw zie je een ginkgo biloba, een Japanse tempelboom. Volgens een oud verhaal waren er bij de schepping alleen maar naaldbomen, de ginkgo biloba zou de overgang zijn tussen naald- en bladbomen. Het blad is heel fijn generfd, de boom behoort tot de familie van de coniferen. Zelfs in de winter is de bast warm.