‘Mama, kijk! Daar is tante Anja!’. Nina is samen met haar moeder en broertje Ben op bezoek in het Zuid-Limburgse stadje Susteren. Daar vindt elke zeven jaar de ‘heiligdomsvaart’ plaats. Op die dag vieren veel Sustenaren en mensen uit de omgeving de bijzondere geschiedenis van deze plaats. Nina is dolblij, want haar tante doet mee aan de historische stoet. Tante Anja draagt een deftig kleed en haar hoofd is bedekt. Eenmaal in de buurt zwaait Nina naar haar. Anja knipoogt en loopt heel serieus door. ‘Waarom blijft ze niet even staan, vindt ze het niet leuk?’. Moeder lacht. ‘Tante Anja is vandaag even iemand anders. Ze speelt Amelberga. Die was de baas van het vrouwenklooster dat hier ooit stond. Na haar dood bleef ze belangrijk. Daarom hebben we in het stadje de Sint-Amelbergakerk’. ‘Dan bouwen Ben en ik ook een kerk voor jou. Papa zegt altijd dat jij thuis de baas bent’, aldus Nina. Zij krijgt een kus op haar voorhoofd.
Willibrord
Na de val van het West-Romeinse Rijk in de vijfde eeuw raakte Noordwest-Europa verdeeld in Germaanse koninkrijken. Het lukte Clovis, koning van de Franken in de jaren 482-511, om veel van deze gebieden te verenigen tot een heel nieuw rijk. Samen met zijn hofhouding liet hij zich rond het jaar 500 dopen tot christen. Staat en Kerk waren sindsdien sterk met elkaar verbonden in de Frankische wereld. Missionarissen, geestelijken die het christendom wilden verbreiden, kregen steun van de Frankische elite. Eén van hen was een christelijke monnik, een kloosterling [venster 37]. Deze Willibrord (ca. 658-739) stak in 690 samen met zo’n twaalf ‘medebroeders’ vanuit ‘Ierland’ de zee over naar het Europese vasteland. Hij was van plan om de Friezen te bekeren tot het christendom. Zij leefden in de kustgebieden van het huidige West- en Noord-Nederland. Een jaar eerder waren zij overwonnen door Pippijn II van Herstal (ca. 635-714), die hier destijds als opzichter van de Frankische hofhouding de meeste macht had. Pippijn gaf Willibrord toestemming om zijn bekeringsplan uit te voeren, want zo kon hij zijn eigen invloed vergroten. Sinds 696 werkte Willibrord, inmiddels opgeklommen tot de hoge kerkelijke positie van aartsbisschop, vanuit Utrecht. Om zijn werk mogelijk te maken, gaven Frankische edelen hem de nodige bezittingen. Vaak gebeurde dat in de vorm van een klooster. Zo schonk Irmina van Oeren, een dame uit een machtige Frankische familie, Willibrord rond 698 een klooster met domein (landgoed) in Echternach, dat tegenwoordig in Luxemburg ligt. De kloosters zelf kregen toen en in latere tijden steeds meer schenkingen. Binnen de kloostermuren moest voortdurend voor de schenkers worden gebeden, zodat die zeker wisten dat ze na hun dood in de hemel kwamen. Kloosters kwamen zo in het bezit van flink wat grond.
Suestra
Pippijn II wilde zijn invloed ook in het Maasland vergroten. In 714 gaven hij en zijn echtgenote Plectrudis, waarschijnlijk de dochter van de zojuist genoemde Irmina, een landgoed bij de beek Suestra (Susteren) in beheer aan Willibrord. Op die plek bouwden ze een kerkje en een klein klooster. Het klooster van Susteren lag halverwege Utrecht en Echternach, en kon als tussenstop dienen op de reizen van Willibrord en zijn monniken. Het is de eerste abdij (klooster) die bij naam wordt genoemd in de geschiedenis van het huidige Nederland. In Utrecht en Maastricht zullen al eerder kloosters zijn geweest, maar daar is pas later over geschreven. Dankzij opgravingen in Susteren tussen 1991 en 1993 weten we meer over de kloostergeschiedenis. In de achtste eeuw bestond de abdij uit een paar gebouwen van hout of steen. Daar verbleven naast monniken misschien ook vrouwen. In de negende eeuw werd het officieel een vrouwenklooster. Enkele mannen moesten aanwezig blijven om religieuze functies uit te voeren die vrouwen niet mochten verrichten. Vanaf die tijd leefden er ook vrouwen van gegoede komaf, zoals blijkt uit mooie kralensnoeren en versierde spelden die zijn opgegraven. Er woonden vermoedelijk zo’n twintig tot dertig mensen, die opmerkelijk veel vlees aten. Dat was eigenlijk in strijd met de kloosterregels. Misschien wilden de rijke dames net zo eten als thuis en hielden ze zich niet graag aan de strenge regels. Tussen de kerk en het klooster lag in de periode 714-1100 een begraafplaats, waar mannen, vrouwen en zelfs enkele kinderen begraven zijn. De kinderen zouden in het klooster opgevoed kunnen zijn. Op latere leeftijd werden zij dan kloosterling.
Amelberga
In 881 of 882 is Susteren waarschijnlijk aangevallen door Vikingen tijdens hun plundertochten in het Maas- en Rijngebied. Het klooster moet toen ernstig beschadigd zijn geraakt. In de dertiende eeuw schreef iemand dat de kerk was herbouwd door de in 900 overleden koning Zwentibold. Een zekere Amelberga werd abdis (leidster) van het nieuwe klooster. Na de dood van de koning voedde zij daar zijn dochters Caecilia en Benedicta op. Archeologen hebben ontdekt dat rond die tijd inderdaad puin en afval in de beek is gegooid en dat er een nieuw woongebouw is opgetrokken. Het klooster van Amelberga was vrij klein. Pas anderhalve eeuw later werd een grote kerk gebouwd, die er nu nog steeds staat. De abdij ontwikkelde zich tot een ‘stift’. Dit was een kerkelijk staatje. In 1802 viel Susteren, dat in 1276 stadsrechten had ontvangen, in Franse handen. Het stift werd toen opgeheven. De herinnering aan Amelberga leeft echter volop voort. Na haar dood is zij begraven in de kloosterkerk en uiteindelijk is zij heilig verklaard. Haar stoffelijke resten werden rond 1100 opgeborgen in een kostbare kist: de Amelbergaschrijn, die telkens plechtig wordt getoond tijdens de heiligdomsvaart. In de negentiende eeuw werd besloten de kerk, op dat moment een parochiekerk, te vernoemen naar de beroemde abdis.