‘Op den vierden November ’s avonds ten acht uuren is in de Maas te Kleinen Meers verdronken: Franciscus Knoors, oud circa 19 jaren. Hij kwam met zijn vader Jan Knoors van Maastricht met een pontje geladen met moes. Op gezegde plaats komende, heeft het pontje water gevat en is van achter beginnen te zinken. De goede jongen zijn laatste woorden waren: “Lieve, lieve” en hiermede was hij weg’. Dit is een aantekening uit 1848 van pastoor J.L. Swennen uit Grevenbicht. Het droevige verhaal vertelt ons hoe belangrijk de Maas voor sommige mensen nog altijd was rond het midden van de negentiende eeuw. De mensen gebruikten de rivier bijvoorbeeld om op de markt in Maastricht producten te verkopen of er inkopen te doen. Niet alleen voor zulke regionale handel, maar ook voor de lange afstandshandel was de rivier van groot belang. Bovendien hebben de steden in het Maasland er hun ontwikkeling in de tweede helft van de Middeleeuwen aan te danken.
Handelsstromen
Tussen 200 en 700 na Christus daalde het bevolkingsaantal in Noordwest-Europa. Bovendien verloren steden hun handelsfunctie en vertoonden de Romeinse wegen [venster 7] serieuze schade door gebrek aan onderhoud. Vooral omdat de opbrengsten van de landbouw stegen vanaf het jaar 1000, konden steeds meer mensen een bestaan opbouwen in de handel en de nijverheid (bedrijvigheid waarbij grondstoffen worden verwerkt, industrie). De landbouwers konden hun producten immers weer volop verkopen. Met een piek tussen 1200 en 1300 speelde het typisch middeleeuwse verschijnsel van de ‘jaarmarkt’ daarbij een belangrijke rol. Anders dan de term doet vermoeden, kon zo’n markt meer keren per jaar op een bepaalde plek plaatsvinden. Mensen uit allerlei windstreken kwamen erop af. Op de jaarmarkten in de huidige Noord-Franse Champagnestreek werden producten uit het Rijnland, Vlaanderen, Noord-Italië en Spanje verhandeld. De handelsstromen verliepen met name tussen noord en zuid. Voor het vervoer van goederen was de Maas van groot belang. In de loop van de viertiende eeuw raakten de jaarmarkten in verval. Handelaren uit Venetië en Genua gingen hun koopwaar per schip rechtstreeks over zee naar Brugge verplaatsen. Aan het einde van de Middeleeuwen nam daardoor in het Maasland het belang van de handel over landwegen naar de kust toe.
Maastricht
Ook in de Limburgse Maassteden ontwikkelden zich in de tweede helft van de Middeleeuwen de handel en de nijverheid, zoals de textielindustrie. Maastrichtse kooplieden verkochten hun lakens door heel Europa, net als uit Vlaanderen of via de Maas aangevoerde goederen. Over deze rivier konden goederen veiliger, sneller en goedkoper worden vervoerd dan over wegen. Allerlei grondstoffen en producten werden dan ook via de Maas verhandeld. Naar het zuiden vooral zout, vis en zuivel. En noordwaarts voornamelijk hout, steenkool, hardsteen, leien, mergel, kalk en ijzer- en koperproducten. Koop- en ambachtslieden vestigden zich het liefste in nederzettingen die over water en land makkelijk bereikbaar waren. De steden in het Maasland profiteerden van hun ligging tussen de grote handelssteden Keulen in het oosten en Brugge (later Antwerpen) in het westen. Maastricht had zich na Romeinse tijd als nederzetting kunnen handhaven [venster 10]. De stad lag aan de Maas én aan een belangrijke oude Romeinse weg. De Romeinse brug bleef dienst doen tot ver in de dertiende eeuw. Door de Maastrichtse stadspoorten en over de Maasbrug passeerden grote, door ossen of paarden getrokken karren. In Keulen waren die karren volgeladen met wijn. En in Brugge of Antwerpen met Engelse wol en kruiden uit Oost-Azië.
Roermond en Venlo
Roermond maakte na 1300 een enorme bloei door. Ook deze stad lag aan de Maas én aan een belangrijke oost-west verbinding. Deze landweg had echter, in tegenstelling tot die in Maastricht, geen brug over de rivier. Roermond werd lid van de ‘Hanze’. Dit was een verbond van kooplieden en bestuurders van steden aan de kusten van de Noordzee en de Oostzee. Door het lidmaatschap vond de verkoop van het Roermondse laken tot ver in het huidige Duitsland plaats. Venlo, ook een Hanzestad, profiteerde van haar ligging aan de landweg van Den Bosch naar Keulen. Verder bood de geringere diepte van de Maas stroomopwaarts voordelen. Schippers moesten namelijk bij Venlo hun lading overbrengen naar kleinere schepen. De Venlonaren kregen het voor elkaar, dat alle producten die via de Maas passeerden, tijdens een bepaalde periode in hun stad te koop moesten worden aangeboden. We noemen dat het ‘stapelrecht’. Steden zoals Sittard en Weert, die niet aan de Maas lagen, bleven in ontwikkeling achter bij de Maassteden Maastricht, Roermond en Venlo.
Maasvaart onder druk
Vanaf het einde van de Middeleeuwen, toen de voornaamste handelsroutes in Europa meer en meer verschoven naar de steden aan zee, kwam de Maashandel onder druk te staan, en werd zij minder belangrijk. Kleine schippers-handelaren uit Maastricht, Roermond en Venlo waren niet opgewassen tegen hun rijke concurrenten uit Dordrecht en Luik. Ook de vele oorlogen en de toenemende heffingen van tol (doortochtgeld) in de zestiende en zeventiende eeuw waren niet gunstig voor de Maasvaart en de handel in de Maassteden. Door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart (1822-1826), het Julianakanaal (1925-1935) en het Belgische Albertkanaal (1930-1939) verdween al het scheepvaartverkeer op de Maas tussen Maastricht en Maasbracht.