In onze gemeente lagen de dorpen en boerderijen op hoger gelegen terrein. Het waterbeheer langs de IJssel was er daarom niet zozeer op gericht het bewoonde gebied van water te vrijwaren, maar om te zorgen dat zo veel mogelijk profijt kon worden getrokken van de gronden in de waarden en broeken.
Als eerste werd om die reden langs het Velperbroek een dijk aangelegd. In 1364 gaf hertog Eduard van Gelre toestemming het aangrenzende Arnhemse Broek te verdelen en kort daarna is dit ook met het Velperbroek gebeurd. Het terrein werd verkaveld en om het tegen overstroming te beschermen werd voor beide broekgebieden een gemeenschappelijke dijk aangelegd. De dijk was er vooral op gericht te verhinderen dat de landerijen 's zomers onder water kwamen te staan, zodat deze dan voor de veeteelt konden worden gebruikt. In de winter moest het IJsselwater juist wel binnenkomen, vanwege het vruchtbare slib. In de dijk werden sluizen gebouwd waardoor het water kon worden geloosd of binnengelaten. Vanouds werden op 11 november (sinds 1921 op 1 december) de sluizen opengezet en op 22 februari weer gesloten. De Velpse sluis lag in de Overhagense dijk, nu Lathumse Veerweg. Om het overtollige water beter te kunnen lozen werd hier in 1738 een watermolen gebouwd, die echter niet goed werkte. In 1872 werd op initiatief van de Geërfden van Velp het stoomgemaal 'De Volharding' gebouwd, dat al in 1888 werd uitgebreid om voor meer capaciteit te zorgen. In de jaren twintig van de 20ste eeuw werd overgegaan op elektriciteit. Het monumentale gebouw is nog steeds aanwezig, maar wordt nu geflankeerd door een nieuw gemaal.
De organisatie van de waterbeheersing berustte bij de grondeigenaren in de polder. Zij vormden hiervoor een bestuur en droegen gezamenlijk de financiële lasten. In de 19e eeuw was dit bekend als Polderdistrict Het Arnhemsche en Velpsche Broek. Omdat het gebied steeds meer bebouwd raakte, werd het 'ontpolderd'. Op 1 augustus 1960 werd het polderdistrict opgeheven en vervangen door het Dijkschap 'Het Arnhemse en Velpse Broek', dat zich uitsluitend bezig hield met het beheer van de bandijk. In 1997 is dit opgegaan in het grote Waterschap Rijn en IJssel.
Voor het overige had alleen de veel kleinere polder Rhederlaag, die inmiddels door zandwinning is veranderd in een waterplas, een vergelijkbare organisatie met een eigen dijk en een eigen bestuur. De andere gronden in de uiterwaarden waren meestal ook wel voorzien van zomer- of winterdijken, maar deze waren aanvankelijk het resultaat van particulier initiatief, zonder dat er een gereguleerde organisatie aan te pas kwam. Pas met het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden in 1814 werd het waterbeheer een duidelijke overheidstaak, waarbij Rijkswaterstaat een belangrijke rol ging spelen.
Ook buiten het IJsseldal was het op sommige plaatsen nodig tot vormen van georganiseerd waterbeheer over te gaan om lage gronden te vrijwaren van overlast. Omdat het Soerense Broek te kampen had met veel wateroverlast werd in 1880 op verzoek van de grondbezitters de Soerense Broekpolder opgericht. Deze werd in 1946 uitgebreid tot Buitenpolder van de Soerensche en Leuvenheimsche Beek.
Alle bovengenoemde polders, maar ook al het overige grondgebied, dat tot dat moment niet onder een polder- of waterschapsbestuur viel, gingen na een aantal reorganisaties uiteindelijk in 1997 op in twee grote waterschappen. Ten noorden van Dieren ontstond het Waterschap Veluwe (hoofdkantoor in Apeldoorn), ten zuiden het Waterschap Rijn en IJssel (hoofdkantoor in Doetinchem).
Auteur: Frans Scholten