Vanaf 1845 werd er een nieuwe polder drooggemaakt en vernoemd naar de vrouw van koning Willem II: Anna Paulowna. De eerste bewoners van deze polder kwamen uit de Betuwe. Het leven was er niet gemakkelijk op de zandige en zilte grond. Pas met de komst van de bollenteelt ging de polder letterlijk bloeien. Het aantal inwoners steeg hard en de polder werd een succes.
Door de ontginning van veen en het inklinken van de grond zorgden vanaf de 12e eeuw kustdoorbraken ervoor dat de Noordzee steeds verder landinwaarts stroomde. Tussen Petten en Callantsoog ontstond zo een stroomgat genaamd ‘de Zijpe’. Veel landoppervlakte werd opgeslokt door de zee en ging verloren. Met de aanleg van dijken en dammen werd geprobeerd dit te voorkomen en land terug te winnen. In de 16e eeuw kwam een serieuze oplossing en lukte het na verschillende pogingen de Zijpe in 1597 droog te leggen.
Daarna volgde stapsgewijs de aandijking van ook de aangrenzende gronden. Als eerste de drooglegging van de Wieringerwaard. Na een lange periode werd het door stijging in prijs van landbouwproducten weer lucratief om te investeren in een droogmakerij. Toen volgde de Polder Koegras, Waard- en Groetpolder en Polder Waard Nieuwland. In 1846 werd gestart met de drooglegging van de Anna Paulownapolder. De polders zijn duidelijk herkenbaar in het landschap door de geometrische en planmatige opzet. Al lange tijd was er het idee om het land tussen de Koegras, de Zijpe en de Wieringerwaard in te polderen. De polderbesturen van deze omliggende polders besloten samen met Rijkswaterstaat in juli 1844 dat de ‘Maatschappij tot inpoldering van den Anna Paulowna Polder’ mocht starten met de inpoldering van deze gronden.
Johan (Carel) de Leeuw kreeg als directeur de leiding over de drooglegging. Hij was oud-leerling van G.H. Geerligs, de secretaris van de maatschappij. De voorbereidende werkzaamheden hadden al veel geld gekost en dus werd er een lening afgesloten. De nog in te polderen grond diende als onderpand. Vooraanstaande Noord-Hollandse families zoals Van Foreest en Loopuyt kochten aandelen in de polder. Er werd besloten het werk op te delen: eerst was het gebied ten westen van het Oude Veer aan de beurt. Na de koude winter van 1844/45 werd gestart met bedijking. Op 18 juli 1845 was de bedijking van het westelijke gedeelte gereed. Er werd een modern stoomgemaal gebouwd om samen met de windmolens de polder droog te malen. Dit was het eerste permanente stoomgemaal in Holland boven het IJ en werd vernoemd naar De Leeuw. In het voorjaar van 1846 werd gestart met de droogleg- ging van de Oostpolder. In de zomer was de bedijking klaar en vertrokken de meeste polderwerkers weer.
In de nieuwe polder waren arbeiders nodig om het werk uit te voeren nadat de meeste polderwerkers weer waren vertrokken. Om de nieuwe arbeiders te huisvesten werden er 34 arbeidershuisjes gebouwd aan de Molenvaart. Maar ondanks de huisvesting was het lastig om genoeg geschikte werklui te vinden. Ondertussen was er in de Betuwe (Gelderland) veel armoede. De hervormd predikant O.G. Heldring deed een oproep in het Algemeen Handelsblad om voor de mensen uit zijn dorp een baan te zoeken. De Maatschappij zag deze oproep en zocht contact met de predikant. In schepen werden er 25 Gelderse arbeiders en hun gezin naar de polder gebracht. Aan hen de taak om de twee hectare grond achter hun woning te bewerken. Er kwam ook een schoolmeester mee uit de Betuwe om de kinderen les te geven. De eerste pachtboeren kwamen ook uit Gelderland, J.C. Geerligs, A. Sipman, en R. van Mill.
Voor de nieuwe bewoners was het leven in de kale en dorre polder niet gemakkelijk. Het verbouwen van aardappelen, haver, gerst en rogge leverde niet veel op. De meekrapplant bleek wel goed te groeien op de zilte gronden van de nieuwe polder. De wortel van deze plant werd gebruikt als grondstof voor een rode kleurstof. Deze kleurstof werd gebruikt om wol, katoen en leer te verven. Na het oogsten moesten de wortels worden gedroogd. Dat gebeurde in een droogtoren. Onder de vier zolders werd een vuur gestookt. De wortels werden na enkele dagen een verdiepingsvloer lager gelegd. Voor verdere verwerking werden na het droogproces de wortels naar een fabriek in Haarlem gebracht.
Toen in 1880 de rode kleurstof chemisch werd gewonnen, betekende dit het einde van de teelt van meekrap in de polder. Er werd voornamelijk alleen nog vlas, graan en pootaardappelen geteeld.
Naamgeving polder
De polder is vernoemd naar de Russische echtgenote van Koning Willem II: Anna Paulowna. Anna werd in 1795 geboren in Rusland als doch- ter van tsaar Paul van het huis Romanov. Haar broer Alexander werd in 1801 tsaar van Rusland na het overlijden van hun vader. Als zus van de tsaar was Anna een gewilde huwelijkskandidaat in Europa. Alexander regelde haar verloving met de prins van Oranje-Nassau. Volgens voorschriften van tsaar Peter de Grote moesten Anna en Willem elkaar eerst ontmoeten en instemmen met de huwelijkse verbintenis. Willem kwam daarom naar Sint Petersburg. Op 21 februari 1816 trouwden Anna Paulowna en Willem II met elkaar in het Winterpaleis in Sint Petersburg. In augustus 1816 was het stel terug in de Nederlanden waar zij het liefste verbleven in een paleis in Brussel. Er werden vijf kinderen geboren, waaronder ook de latere koning Willem III. Anna heeft nooit de Anna Paulownapolder bezocht.
Op 2 maart 2005 heeft Koningin Beatrix het ruiterbeeld ‘Anna te paard’ van haar betovergrootmoeder koningin Anna Paulowna onthuld op het winkelplein van Anna Paulowna.
Kijk verder
- Het stoomgemaal dat de polder heeft drooggelegd werd in
1913 verbouwd tot een gemaal aangedreven door elektromotoren.
Gemaal J.C. De Leeuw
Van Ewijcksvaart 9
Anna Paulowna - Een oorspronkelijk arbeidershuisje is bewaard gebleven en overgeplaatst naar de rand van Landgoed Hoenderdaell.
- Het gebouw om de meekrapwortels te drogen is te herkennen aan zijn rechte vorm. Droogtoren ‘Avignon’ is tegenwoordig een woning aan het begin van de Van Ewijcksvaart.