De mensen die zijn geboren in het gebied dat we tegenwoordig Limburg noemen, zijn zeker tot in de jaren 1960 vaak opgevoed volgens de regels en de gewoontes van de katholieke Kerk. Zo waren de namen die zij bij hun geboorte kregen, afgeleid van de katholieke heiligen. Als baby, kind en jongvolwassene ontvingen ze bovendien – doorgaans met een aantal jaren ertussen – het ‘doopsel’ en deden ze hun ‘communie’ en het ‘vormsel’. Ook was het gebruikelijk om in ieder geval op de zondagen naar de mis in de kerk te gaan. In bijna iedere dorp of stad was er verder wel een klooster [venster 37] of werd er aan de verering van Maria gedaan. Kapelletjes en wegkruisen zijn ten slotte niet weg te denken uit het Limburgse landschap. Kortom: de katholieke Kerk was in haast ieders leven aanwezig van de geboorte tot en met de dood [venster 43].
Verzorgingsstaat
Meteen na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) probeerden de mensen om het dagelijkse leven van voor de oorlog weer zo goed mogelijk op te pakken [venster 47]. In deze jaren van de wederopbouw (1945-1965) was dat soms moeilijk. Maar mede onder invloed van de financiële hulp die de Verenigde Staten tussen 1948 en 1951 boden in de vorm van het Marshallplan, nam de algemene welvaart al snel toe. Nieuwe woonwijken schoten als paddenstoelen uit de grond, doorgaans met een eigen kerk. De ‘doorzonwoning’, met een woonkamer die net zo groot was als de woning zelf en dus aan twee kanten ramen had, deed zijn intrede. De lonen gingen omhoog en zaterdag werd een vrije dag. Zelfs arbeiders kregen wat luxe, met als hoogtepunten een televisie of een Amerikaanse keuken. En iets later ook een week betaalde vakantie per jaar of zelfs een kleine auto. De regering zette een ‘vangnet’ in de vorm van een uitgebreid stelsel van sociale voorzieningen op, waardoor mensen die oud, arm of ziek werden, geld konden krijgen. Sinds 1956 kregen ouderen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd een AOW-uitkering (Algemene Ouderdomswet). Daardoor waren de allerarmsten niet meer in de eerste plaats afhankelijk van hun familie of van plaatselijke organisaties zoals de Armenraad. ‘Vadertje Staat’ zorgde nu ook voor hen.
Afname
De economische voorspoed van de ‘gouden jaren’ 1950 en 1960 maakte de mensen financieel een stuk onafhankelijker dan ze voorheen waren geweest. Andere ontwikkelingen zoals toenemende scholing [venster 53] zorgden bovendien bij velen voor een bredere kijk op de Nederlandse samenleving en de wereld. Hierdoor kwamen de traditionele katholieke geloofspatronen, zoals het iedere zondag naar de kerk gaan, serieus onder druk te staan. In antwoord daarop probeerden de kerkelijke leiders om de katholieke Kerk te moderniseren door middel van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Dit was een grote kerkvergadering in Rome, die onder meer besliste dat de volkstaal het Latijn ging vervangen in de missen. Ook keek de pastoor voortaan de gelovigen aan in plaats van met zijn rug naar hen toegekeerd de mis te doen. Tegelijkertijd veranderde het standpunt van de katholieke Kerk niet of nauwelijks op andere belangrijke punten zoals geboortebeperking [venster 36]. Een heel zichtbaar gevolg hiervan was dat het kerkbezoek inderdaad sterk afnam, zoals net al naar voren kwam, en ook in onze tijd nog vermindert. In toenemende mate bleven en blijven gelovigen weg uit de mis. Gingen er in het bisdom Roermond (Limburg) in 1965 486.000 katholieken in het weekend naar de mis, in 1985 was dit aantal 188.000, en in 2000 101.000.
Sloop en herbestemming
De kleiner wordende aantallen katholieke kerkgangers, die samen zijn gegaan met onder andere een afnemende ‘roeping’ van (jonge) mensen om priester of kloosterling te worden, hebben eraan bijgedragen dat de afgelopen tientallen jaren steeds meer (klooster)kerken leeg zijn komen te staan. Ooit zaten ze vol en waren ze centra van het katholieke geloof. Maar met name tussen 1965 en 1985 gingen er de nodige onder de sloophamer. Daardoor zoekt de nietsvermoedende toerist misschien in de Kerkstraat van een stad of dorp in Limburg naar een kerk die eigenlijk helemaal niet meer bestaat. Ook kreeg menig kerkgebouw een nieuwe bestemming in de plaats van gesloopt te worden. Sommige van deze kerken veranderden bijvoorbeeld in een hotel, of een geheel van appartementen, of een kantoor, bouwmarkt of boekenwinkel. Van het laatste is de inmiddels wereldberoemde zaak Dominicanen in Maastricht een goed voorbeeld. De Britse krant The Guardian verkoos deze winkel in 2008 tot de mooiste boekhandel ter wereld. Een hemel, als het ware, maar dan gevuld met letters en papier.
Ietsisme
Het kerkbezoek mag sinds de jaren 1960 sterk zijn afgenomen, toch blijven de mensen bij speciale gelegenheden naar de kerk gaan. Denk daarbij aan Kerstmis, Pasen en bijvoorbeeld begrafenissen. Minder kerkbezoek wil niet persé zeggen dat de mensen minder gelovig zijn geworden. De manier waarop zij het geloof willen beleven, is wel sterk veranderd: meer individueel dan in een grotere gemeenschap. En niet ‘van bovenaf’ opgelegd door instituten zoals de katholieke Kerk, maar op basis van een eigen zoektocht waarbij andere vormen van geloven een volwaardige plaats krijgen. Kort voor de eeuwwisseling, zo rond het jaar 2000, werd dit omschreven als het ‘ietsisme’. Dit is de overtuiging dat er ‘iets’ moet zijn tussen hemel en aarde, zonder dat precies te kunnen benoemen. Hoe denk jij hierover?