De zomer van 1503 was heet en droog. Op 31 juli brak er in Harderwijk brand uit. Dat gebeurde wel meer. En dat is ook niet zo raar als je bedenkt dat mensen hun eten vaak op open vuren kookten. Vonken konden makkelijk brand veroorzaken in daken van stro. Deze brand was echter veel erger dan andere stadsbranden. Een groot deel van Harderwijk brandde af. Lange tijd dacht men dat er slechts veertig huizen gespaard waren gebleven, maar waarschijnlijk hebben meer huizen de vlammen min of meer overleefd.
De brand woedde drie uren. Volgens ooggetuigen kwamen ruim duizend mensen om het leven. Enkele geestelijken van de Amersfoortse kloosters Sint-Agnes en Sint-Agatha waren die 31e juli toevallig in de stad. In hun kronieken - verhalen van gedenkwaardige gebeurtenissen - schreven ze op wat ze gezien hadden. Ze deden ook mee met het reddingswerk. Dat bleek echter levensgevaarlijk. Lopend door de ondiepe Zuiderzee vlak buiten de stadsmuur konden ze nog maar net aan de vuurzee ontkomen.
Zeker niet overdreven zijn de mededelingen in de kloosterkronieken over de ontreddering die zo'n stadsbrand tot gevolg had. Mensen waren helemaal van slag. Zo zijn verhalen opgetekend over vrouwen en kinderen die de Onze Lieve Vrouwekerk binnenvluchtten en daar bedolven raakten onder een instortend gewelf. Of verhalen over burgers die moesten kiezen tussen blussen of vluchten. En het ontbreken van leiding bij de reddingswerkzaamheden en het blussen van de brand. En niet te vergeten de evacuatie naar Amersfoort van de overlevende nonnen uit het Agnietenklooster. Later kwam er een klacht van het stadsbestuur dat van de vier Harderwijker kapelaans, er na de brand twee waren weggebleven, waardoor niet op een behoorlijke manier missen voor de overledenen konden worden gelezen.
Op een oude gevelsteen in een muur van basisschool De Rank staat te lezen dat er driehonderdvijftig leerlingen van de Latijnse school bij de brand zijn omgekomen. Dat aantal is overdreven, zoals al beschreven in het venster over de Latijnse school. Ook het eerder genoemde aantal van duizend doden kan niet kloppen. De hele bevolking van Harderwijk telde in 1503 namelijk niet veel meer dan drieduizend mensen. Hoeveel mensen er dan wel zijn omgekomen, is niet bekend. Het zullen er zeker enkele honderden zijn geweest.
De gegevens over de hulp die Harderwijk na de brand kreeg, zijn wel betrouwbaar. Kampen stuurde geld. Arnhem leverde puinruimers. De gezant van de paus in Keulen vond het goed dat het kort tevoren voor een kruistocht tegen de Turken bijeengebrachte geld, gebruikt werd voor de wederopbouw van de parochiekerk. De Gelderse hertog Karel van Egmond gaf Harderwijk toestemming om eigen munten te slaan. Het stadsbestuur van Harderwijk verleende subsidie op daken gemaakt van leien of pannen. Uiteraard om nog zo'n ramp te voorkomen. Bovendien werden de stadsbelastingen op afgebrande huizen met eenderde deel verminderd om eigenaars te stimuleren hun pand te herbouwen. Datzelfde deed hertog Karel in 1529. Een jaar eerder was Harderwijk namelijk opnieuw door een brand getroffen, gelukkig minder erg dan in 1503. De hertog gaf alleen korting op belastingen als de herbouwde huizen daken kregen van leien of pannen. Op 25 oktober 1531 werden voor het eerst 'weke' daken verboden. In 1594 stelde de magistraat vast dat alle huizen harde daken moesten hebben.