Bewoners geven al eeuwenlang namen aan het hun omringende landschap. Aan hun buurtschap of boerderij, aan het veld dat ze bewerken en aan de bewoners van boerderijen. Die namen zeggen ons zowel iets over de taal als over het landschap van toen. Ze vormen als het ware een landschappelijk en taalkundig archief.
Plaatsnamen
In Almen moeten veel olmen oftewel iepen gestaan hebben. Barchem is huis/woonplaats (hem, heem) bij de berg. Ook Lochem is een 'hem', maar dan bij een een bosje op hoge zandgrond (lo, loo), al zien sommigen er ook 'look' (plant) in. Laren komt van 'laar', intensief gebruikt bos. Bij Gorssel (in 1275 als Gerslo vermeld) zou het gaan om 'gers' (gras) en 'lo'.
Stobbenkamp
Uit oude plaats-, veld- en boerderijnamen ('toponiemen') is vaak op te maken of het om vruchtbaar of schraal land ging, om bouwland of grasland, droog of drassig, langwerpig of puntig, gemeenschappelijke grond of particuliere ontginning, hoog of laaggelegen en nog veel meer. Zo betreft Schuppenhof een moestuin bij de schuur, Veurstenpas een voorste weiland met bosje, Stoevenbelt een stuifduin en Stobbenkamp een particuliere ontginning met boomstronken.
Reurslag
Veel Lochemse boerderijnamen komen terug in familienamen die typerend zijn voor deze streek. Namen als Amekynck (Amtink), Brugginck, Cotelenborgh (Kottelenberg), Hadekynck (Haitink), Hastelbargh (Haselberg), Jolinck, Lansinc, ter Lynde (te Linde), Nederlar (Neerlaar), Ovinck, Wentinck en Zweverynck komen al in oude akten (van voor 1500) als achternamen voor, en ze bestaan nog steeds, zij het soms in een iets andere spelling. Net als Reurslag en Mogezomp.
Rechten
Wout Klein 2021, CC-BY-NC-SA