Het middeleeuwse zegel van de stad Vollenhove toont een bisschop in een bouwwerk. Deze voorstelling laat zich eenvoudig begrijpen als de heilige ‒in dit geval ook schutspatroon ‒ Nicolaas in de stad Vollenhove. Hieromheen staat de volgende tekst te lezen: S[IGILLUM] CIVITATIS VOLLEHO[VENSIS] DEI CAMP[ENSIS]. Dit betekent: zegel van de burgergemeenschap van Vollenhove, Godsakker.
Eerste bewoners
Bij de plek waar de bisschop vermoedelijk over een jachtverblijf beschikte, is rond 1050 de eerste kerk van Vollenhove gesticht. Vlakbij lag ook het oudste landsheerlijk erve, de Oldenhof. Het was één van de eerste plekken die een permanente bewoning kreeg in een overigens nog vrijwel woeste streek en werd daarmee een bruggenhoofd van beschaving. Na de bouw van het Oldehuis in 1165, tussen de kerk en de Oldenhof in, was er een thuisbasis voor boer, geestelijke en ridder: een omgeving geschikt voor een invulling volgens de ordening van de middeleeuwse standenmaatschappij.
Stadsrecht
Op de kamp voor het Oldehuis groeide een nederzetting. De inwoners, ook wel "kampzaten" genoemd, ontvingen in 1354 van bisschop Jan van Arkel stadsrechten als dank voor bewezen diensten bij de verdediging van zijn kasteel. Ze kregen daarmee als vrije burgers zelfbestuur en konden bij geschillen en vergrijpen voortaan voor eigen rechters verschijnen, die bovendien eigen, Vollenhoofs recht gingen toepassen. De stad zou later van de opvolgers van Jan van Arkel nog meer privileges ontvangen, zoals het recht om jaar- en weekmarkten te houden en het recht van waag. Belangrijk was dat de inwoners in 1448 hun gemeenschappelijke weide, de Kampzatingerslag, aan de kerkvorst afstonden. In ruil daarvoor hoefden ze geen belasting meer te betalen. Dankzij de kwaliteit van de stadsprivileges en de alertheid van het bestuur wist Vollenhove als kleine stad toch goed haar zelfstandigheid te bewaren tegenover de jonkers en de machtige drost van de streek.
Uitleg
Om de gemeenschap van het onvrije, onbeschaafde platteland af te scheiden en tegen de onveilige buitenwereld te beschermen werd een gracht om de kamp gegraven. Met de uitgegraven grond wierp men aan de stadskant een wal op. Een houten palissade daarbovenop die aan de buitenkant ervoor was beplant met doornhagen, zal indringers op afstand hebben gehouden. Er kwamen vier poorten en bruggen als bewaakte en te vergrendelen toegangen. De oude kamp had drie straten: de Oudestraat (Visscherstraat) in het noorden ‒ dit was de oorspronkelijke bewoningsas ‒ de Achterstraat (Bisschopstraat) in het zuiden, en daartussenin was de Nieuwestraat (Kerkstraat) aangelegd. Bij de stadsrechtverlening werd de buiten de kamp gelegen parochiekerk binnen de stad getrokken en het oude kampgebied naar het zuiden uitgebreid met een vierde straat, de Achtersteeg (Groene- of Hofstraat). Deze vier hoofdstraten waren onderling verbonden door één dwarsstraat (Bentstraat) en meerdere stegen. Algauw verdween de oude dorpsbenaming "Optencamp" naar de achtergrond en nam de stad de naam aan van de streek: Vollenho(ve).
Ontwikkeling
Voor de stedelijke gemeenschap kwamen instellingen voor zorg, onderwijs en economie van de grond, zoals een weeshuis, armenhuis, pesthuis, Latijnse school en ambachtsgilden. De burgerij liet zich een raadhuis aan het plein bij de parochiekerk bouwen en een eigen godshuis aan de Bisschopstraat, de Mariakapel. De stad groeide snel en was vóór 1440 opnieuw aan uitbreiding toe. Om die reden werden de bestaande straten in oostelijke richting verlengd. Deze uitleg bleek ruim genoeg om de bevolkingsgroei op te vangen in de eeuwen die volgden. Toen vanaf de 19de eeuw de bevolkingsdruk wel toenam, waren er geen mogelijkheden voor uitbreiding meer. Het stadsterritoir lag klem tussen de zee en de gemeente Ambt-Vollenhove. Pas na de vereniging van de gemeenten Stad en Ambt Vollenhove (zuidelijk deel) in 1942 konden buiten het oorspronkelijke stadsgebied de eerste nieuwbouwwijken en industrievestiging van de grond komen.
Godsakker, als het middeleeuwse zinnebeeld van Vollenhove, werd door zijn inwoners in de alledaagse werkelijkheid vooral en eeuwenlang gevonden op de Voorst. Er wordt nu nog hartstochtelijk over gezongen in het volkslied van de stad.