Brabant had sinds de middeleeuwen uitgestrekte heidegebieden. De heide was van belang voor de bevolking om er schapen op te weiden, en op de natte gebieden (veengronden) turf te steken om te stoken en als dakbedekking voor de eenvoudige lemen woningen. Verder werd heide gesneden om te dienen als bodembedekking van de potstal waar in het winterseizoen het rundvee in gehouden werd. De mest uit de potstal was weer nodig voor de bemesting van de akkers. Door de uitvinding van kunstmest tegen het einde van de negentiende eeuw was de heide niet meer nodig voor het maken van mest in de potstal en konden heidevelden ontgonnen worden.
Vanaf 1898 kocht verzekeringsmaatschappij De Utrecht als belegging van de gemeentes De Mierden en Hilvarenbeek grote stukken heidegebied tussen Esbeek en Lage Mierde. Tegelijk begon de Utrecht grondstukken en boerderijen van particulieren op de rand van Esbeek en in de gehuchten Dun en Koevert in dit gebied op te kopen. In het totaal werden 120 verkopen afgesloten en werd een aaneengesloten gebied van 2.500 ha verkregen.
De ontginning werd uitgevoerd door de Nederlandse Heidemij. In mei 1899 werd begonnen met de werkzaamheden. Er werden hoofdwegen en een waterafvoer aangelegd, en een groot ven werd drooggelegd. Daarna volgden vaarten en sloten, wat met de schop gedaan werd. In de eerste jaren werkten er honderden arbeiders op het landgoed, vooral boeren uit de omgeving. Het omleggen van de heide werd gedaan met trekossen.
De grote ploeg getrokken door zes ossen kon per dag een halve hectare hei omleggen. Om dit uitgestrekte gebied te ontginnen was meer nodig. De Heide- maatschappij had de beschikking over grote ploegen met berijder, getrokken door een stoomwagen, een locomobiel; daarmee kon 50 ha per dag omgelegd worden. Medio 1906 gaven Gedeputeerde Staten vergunning om met die stoommachines de weg op te gaan. Vanaf het station in Tilburg reed de karavaan van twee loco- mobielen met ploegen, waterwagens en woonwagens stapvoets naar de Utrecht, voorafgegaan door een wachter met een rode vlag. De werkploeg bestond geheel uit Duitsers die door de fabrikant werden meegestuurd.
Met deze stoomploegen ging het ploegen vele malen sneller. In de volgende jaren reed de karavaan nog een aantal keren naar Esbeek. Uiteindelijk werd in de loop van 12 jaar het hele gebied van 2.500 ha ontgonnen; 1.375 ha werd bebost met productie- hout vooral voor de mijnbouw, slechts 200 ha bleef gereserveerd als natuurreservaat en de rest werd ontgonnen tot landbouwgebied. Koevert verdween letterlijk van de kaart. Van het gehucht Dun verdwenen een aantal boerderijen, maar er werden ook pachtboerderijen bijgebouwd. In 1908 werd de eerste grote proefboerderij de Julianahoeve in gebruik genomen.
De boeren uit de regio werkten volgens de ontginners op ouderwetse, onproduc- tieve wijze. Daarom trok de verzekeringsmaatschappij als pachters boeren van elders aan. Dat waren vooral Zeeuwen van protestantse huize. Enkele van hen konden hier niet aarden en hadden moeite met het boeren op het nieuwe kale zand. Maar uiteindelijk waren 14 van de 17 pachtboeren die er geweest zijn afkomstig uit Zeeland. De meesten van hen vonden snel hun plek in de Esbeekse gemeenschap.
Het landgoed
De stoomploeg was een bezienswaardigheid die kijkers trok van heinde en verre. In 1907 is de tramweg van Tilburg over Goirle, Hilvarenbeek en Esbeek naar Poppel tot stand gekomen. De Hollandsche Buurtspoorwegenmaatschappij zag in de stoom- ploeg een goede trekker voor de promotie van haar eigen stoomtram. Toen de stoomploeg in 1907 weer naar Esbeek kwam adverteerde de maatschappij met een uitstapje naar de Utrecht.
Prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina, was al direct in juni 1906 naar Esbeek getogen om de stoomploeg in ogenschouw te nemen. De Maatschappij De Utrecht was ingenomen met het hoge bezoek. De eerste hoofdweg het gebied in werd tot Prins Hendriklaan gedoopt.
Op 24 april 1919 werd de eerste Nederlandse boomplantdag gehouden, en die vond plaats in De Utrecht. Veertien versierde tramwagons vol schoolkinderen uit Tilburg gingen naar de Utrecht om bomen te planten. Ter herinnering hieraan werd de tweede hoofdweg Kinderlaan gedoopt.
Landgoed De Utrecht is lange tijd een toeristengebied geweest, met zelfs een bezoekershotel. Nu ligt de nadruk meer op recreatie, met o.a. een golfbaan, en op de natuur. Het is een druk bezocht wandelgebied met de bekende herberg In den Bockenreijder en de uitkijktoren bij het ven de Flaes.
De grote ontginningen en daarmee gepaard gaande vernieling van natuur en cultuur zijn allang uit de tijd. Al in 1950 keek de voorzitter van de Heidemij, die de ontginning uitvoerde, meewarig terug op deze rigoureuze ingrepen:
Alle bewerking van de bodem, bebossing, ontwatering, normalisering, ruilverkaveling, vervening en bevloeiing, kortom de ontginnende factoren in ruime zin, verstoorden de samenstelling van het oude land. Allerlei interessante en boeiende levensgemeenschappen werden grof en gedachteloos ondergeploegd met behulp van ossen en paarden, van stoommachines en benzinemotoren en jaar op jaar verdween weer een lap van de natuurlijke vegetatie en bleef er in menig gebied maar een schijn van het oude karakter bewaard.