De Groote Societeit

Opbloei van het culturele leven

Tijd van burgers en stoommachines

De Groote Sociëteit werd in 1810 opgericht als gezelligheidsclub en ontmoetingsplaats voor de notabelen. Tijdgenoot De Clercq zei daarvan dat alle mannen er, anders dan in Almelo, elke avond heengingen en dat de vrouwen hun eigen kransjes hadden. "Daardoor wordt elke beminnelijke conversatie tussen de seksen verstoord. Het is ook de reden waarom de inwoners van Enschede minder beschaafd zijn dan die van Almelo en dat hun taal meer plat is." Toch ging de beschaving niet aan Enschede voorbij: In 1828 kwamen er leeskringen binnen de Sociëteit en in 1862 vond de oprichting van een openbaren volksbilbiotheek plaats. In 1874 werd vanuit de sociëteit de toneelvereniging Tubantia opgericht. In 1889 kwam er een schouwburgzaal met 600 plaatsen.

Muziek

Enschede kreeg een groot aantal muziekkorpsen, elk met een eigen achterban. In 1862 ontstond het muziekkorps der rustende schutterij. Schutterijen dienden tot 1907 als "plaatselijke macht", en waren bedoeld als ordedienst. Zij stonden onder leiding van burgerofficieren. De oorspronkelijke traditie wordt gehandhaafd door de Koninklijke Enschedese Burgerharmonie. Het huidige muziekkorps der voormalige schutterij dateert uit 1890. Tot op de dag van vandaag staat Enschede bekend om zijn grote aantal muziekkorpsen (14) die bovendien landelijk gezien voortreffelijke prestaties leveren. Dat geldt zeker voor het korps Wilhelmina uit Glanerbrug (1901). Het muziekonderwijs vond z'n oorsprong in de Volksmuziekschool (1890) onder leiding van H.B. Roetering Schünlau. Na de oprichting in 1889 van het toonkunstkoor Caecilia manifesteerden zich zangverenigingen als Zanglust of Tavenu (Tot algemene verpozing en nuttige uren), vaak met een kerkelijke achtergrond. De oprichting van het Overijssels Philharmonisch Orkest in 1951 was het voorlopige sluitstuk van een ontwikkeling die begon in 1933 met de oprichting van het Twents Kamerorkest, gevolgd door het Twents Philharmonisch Orkest (1947). In 1955 begon het operagezelschap Forum. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Enschede enige naam als jazzmuziekstad, niet in het minst door de zeer populaire Cottontown Jazzband (1958) en Jazzcafé De Tor.

Verenigingsgebouwen

Na verloop van tijd had Enschede de beschikking over een aantal verenigingsgebouwen met bijbehorende zalen. In 1902 werd het R.K. Verenigingsgebouw Concordia (aan de Oude Markt) in gebruik genomen, met 300 zitplaatsen. Het gebouw Irene van de vereniging Evangelie en Vrijheid aan de Noorderhagen kon aan 570 bezoekers plaats bieden, het socialistische verenigingsgebouw Ons Huis aan de De Heurne (destijds Oldenzaalsestraat) had 850 zitplaatsen. Rondom al die accommodaties ontwikkelde zich een gevarieerd verenigingsleven met kenmerkende namen als de Leo Harmonie, Soli Deo Gloria en Kunst aan het Volk. De volksuniversiteit, opgericht in 1920, organiseerde cursussen in het kader van volksontwikkeling en emancipatie en kende een breed cultureel aanbod, waaronder toneel. De organisatie van toneelvoorstellingen werd in 1955 overgenomen door de nieuwe Twentse Schouwburg aan de Langestraat, tegenwoordig onderdeel van het Nationaal Muziekkwartier. Ook autochtone verenigingen als Oud- en later Jong Lonneker speelden toneel naast verenigingen van nieuwkomers als het Frysk Selskip "Fier fan Hüs" en de "Culturele Verainen Grönnegerlaand". Ook de Drenten hebben een eigen vereniging.

Musea

Het Rijksmuseum Twenthe voor kunst en oudheden opende in 1930 de deuren. Daarnaast was er vanaf 1938 het Natuurhistorisch museum aan de Tromplaan. Het museum (in een villa van Judith Blijdenstein) was de kroon op het werk van de Natuurhistorische Vereniging onder leiding van de onderwijzer Van Sambeek. In 1958 werd een Textielmuseum geopend in een villa in het Blijdensteinpark. Het was een geschenk van mevrouw Beltman-Blijdenstein. Samen met de collectie van de Oudheikamer Twente (1906) gingen het Natuurmuseum en Textielmuseum in 2008 op in Museum TwentseWelle.