De kaasmarkt bood een alternatief voor boeren uit Alphen en omgeving, die voordien afhankelijk waren van kaasmarkten in de naburige plaatsen Bodegraven, Woerden, Gouda en Leiden. Vanouds kochten handelaren de kaas op bij de boer. De prijs werd dan vaak door de handelaar bepaald. Op de markt waren er voor de kaas meer gegadigden en dat verbeterde de positie van de boer. De deelnemers aan de eerste kaasmarkt hadden daar het staangeld van tien cent wel voor over. Overigens leidde marktmeester M. de Jong de handel honoris causa: zonder vergoeding.
De oprichting van de kaasmarkt stimuleerde ook andere economische activiteiten. De Vereeniging Alphensche Kaasmarkt organiseerde twee jaar later ook een paardenmarkt, die daarna jaarlijks werd voortgezet, op de derde woensdag van september. Deze markt – en vanaf 1900 de jaarlijkse koemarkt – werd gecombineerd met een verloting. De bestuursleden van de vereniging waren overigens geen veehouders of kaashandelaren, maar middenstanders, zoals manufacturier Van den Bosch, boekhandelaar Van de Ree en dakpanfabrikant Oosthoek. Langs de Oude Rijn stonden verschillende kaaspakhuizen waar de kaas kon worden opgeslagen voordat ze in kaaswinkels voor de consument beschikbaar kwam. Veel kaas vond zijn eindbestemming in het buitenland.
Einde van de markt
Voor de zelfkazende boeren van 1892 leek de Alphense kaasmarkt een uitkomst. Toch was de markt niet écht levensvatbaar. De concurrentie van Woerden en met name Bodegraven was te groot: op de markt van Alphen stonden gemiddeld dertig wagens, op die van Bodegraven meer dan 450. De gemeenteraad besloot in het najaar van 1907 dan ook tot afschaffing van de kaasmarkt met ingang van 1908. Weliswaar bliezen Alphense ondernemers hem in 1910 nieuw leven in, maar binnen een jaar kwam ook aan die markt een einde.
In 1924 werd het nog één keer geprobeerd. Alphen was in 1918 gefuseerd met Oudshoorn en Aarlanderveen, en er heerste economisch optimisme. Op initiatief van de plaatselijke middenstandsvereniging ging de markt weer van start. Het werd opnieuw geen succes. In 1929 besloot men er definitief mee te stoppen.
De paardenmarkt daarentegen was wel een lang leven beschoren. Tot in de jaren zeventig was Alphen op de derde woensdag van september het domein van paardenfokkers en -kopers. Toen de paardenhandel zijn beste tijd had gehad, besloot de gemeente deze markt te vervangen door een algemene jaarmarkt. Hij vormt sinds de eerste markt in 1975 nog altijd het hoogtepunt van de ‘Alphense Dagen’.
Kaas in het Groene Hart
De keuze voor een kaasmarkt in Alphen was niet onlogisch. De productie van en handel in zuivelproducten als boter, melk en kaas waren belangrijke middelen van bestaan in veel van de dorpen die nu onderdeel zijn van de gemeente Alphen aan den Rijn.
Tot circa 1500 was er in die dorpen nog op ruime schaal sprake van akkerbouw en hennepteelt. Door bodemdaling vernatte het veenweidegebied echter zodanig, dat akkerbouw onmogelijk werd en de boeren moesten overschakelen op veeteelt. Alleen in Boskoop, waar men zich had gespecialiseerd in de teelt van bomen en planten, gebeurde dat nauwelijks. De bevolkingsgroei in steden als Leiden en Amsterdam deed de vraag naar zuivelproducten sterk stijgen. Die vraag vormde een extra motief om melkvee te gaan houden.
Het kaasmaken vond eeuwenlang op de boerderij zelf plaats. Het waren vooral de boerinnen die zich bezighielden met dit ambacht. De eigen productie zorgde voor een grote variëteit aan soorten, maten en smaken.
Veel historische boerderijen in de streek dateren uit de negentiende eeuw, de bloeitijd van de zuivelproductie. Kenmerkend zijn de ‘zomerhuizen’ naast de eigenlijke boerderij. Het waren kleinere woningen waar het gezin ’s zomers verbleef. Op deze manier hoefde men de grotere boerenwoning niet schoon te houden in deze drukke tijd. Aan de achterzijde van het zomerhuis was een ruimte ingericht voor het maken van kaas en boter. Zomerhuizen hadden om die reden een boenhok met een stoep aan de slootkant. Op die plek maakte de boer(in) de benodigdheden schoon voor het melken en kaasmaken, zoals melkemmers, kaasvaten en kaastobben. Dat schoonmaken moest grondig gebeuren, omdat de reinheid van de gereedschappen medebepalend was voor de kwaliteit van de kaas en de boter. Als een boer het zich kon permitteren gebruikte hij bij de boterbereiding een karnmolen die werd voortbewogen door een rondlopend paard. In enkele gevallen is zo’n paardenkarn nog bewaard gebleven, vaak herkenbaar aan de ronde vorm van het gebouwtje.
Dankzij de florerende zuivelproductie ontstonden in de negentiende eeuw ook speciale fabrieken voor zuivelwerktuigen. Bijzonder is dat in het kleine dorp Aarlanderveen zelfs twee fabrieken bestonden die kaasvaten, kaaspersen en karntonnen maakten en alles wat daarbij hoorde. De fabriek van Blom was ontstaan uit een kuiperij en die van Van ’t Riet uit een wagenmakerij.
Fabriekskaas én boerenkaas
Eind negentiende eeuw veranderde de kaasmakerij. De groei van de bevolking en hogere kwaliteitseisen vereisten een betere organisatie. Centraal gelegen zuivelfabrieken namen de productie en distributie grotendeels van de boeren over. Soms hadden die een aandeel in zo’n fabriek via een coöperatie.
De zuivelfabrieken betekenden echter niet het einde van het kaasmaken op de boerderij. In de gemeente Alphen aan den Rijn zijn nog steeds ‘zelfkazende’ boeren actief. Deze onderneemsters – meestal zijn het vrouwen – maken boerenkaas van de melk van hun eigen koeien. Zij spelen daarmee in op de groeiende consumentenbehoefte aan lokaal geproduceerd voedsel. Bovendien heeft boerenkaas meer smaak, omdat de melk niet wordt gepasteuriseerd.
TEKST: ARJAN VAN 'T RIET EN HENRY WILBRINK
BEZOEKEN
• Van Leeuwen kaasboerderij, Lagewaard 47, Koudekerk aan den Rijn.
• Kaasboerderij Luijben, Nieuwkoopseweg 9, Aarlanderveen.
• Kaasboerderij Lena’s Hoeve, Compierekade 8, Alphen aan den Rijn.
• Kaasboerderij Van Leeuwen, Spoelwijkerdijk 6, Boskoop.
VERDER LEZEN
Harm Hoogendoorn, ‘Boerenbedrijvigheid’, in: Adrie den Boer e.a. (red.), Geschiedenis van het Groene Hart (Zwolle 2011) 43-59.