Gastarbeiders

De vestiging van nieuwe Nederlanders

Rond 1965 kwamen de eerste arbeidsmigranten uit het Middellandse Zeegebied naar Nederland. Dankzij snelle economische groei hadden bedrijven een schreeuwende behoefte aan arbeidskrachten, ook in het gebied van de huidige gemeente Alphen aan den Rijn. Ze trokken daarom buitenlandse werknemers aan, aanvankelijk uit Spanje, Italië en Joegoslavië, maar al snel ook uit Marokko en Turkije. Deze ‘gastarbeiders’, zoals ze toen nog heetten, deden hier vaak zwaar en weinig uitdagend werk in fabrieken en op kwekerijen. De verwachting was dat hun verblijf tijdelijk zou zijn. Maar velen bleven en lieten hun gezin overkomen. Dat was wennen, voor alle betrokkenen.

Woonomstandigheden

De arbeidsmigranten die naar Nederland kwamen, deden dat meestal om hun achtergebleven families te steunen. Ze wilden zo veel mogelijk geld overmaken en accepteerden daarom lange werkdagen, spaarzaam familiecontact, de nodige discriminatie en primitieve woonomstandigheden.

Dat laatste was al snel een punt van zorg van overheden. In Boskoop en andere dorpen woonden de arbeiders vaak in bedrijfsgebouwen, tuinhuisjes of caravans. Sommige bedrijven richtten pensions in, waar meerdere mannen samenwoonden en voorzieningen deelden. Spanbeton, een werkgever die in 1969 werk gaf aan ongeveer 250 buitenlandse arbeiders, had bijvoorbeeld zo’n ‘Turkenverblijf’ in buurtschap De Hoorn, vlak bij het bedrijfsterrein. Ook kleiwarenfabriek Nieuw Werklust in Hazerswoude-Rijndijk en kippenslachterij Ruardy aan de Steekterweg hadden kleine pensions. Voor het overige waren veel gastarbeiders aangewezen op kamers bij hospita’s en op particuliere pensions.

Vooral die laatste hadden een kwalijke reputatie. Niet voor niets pleitte de bekende Alphense huisarts Jan Pilon in 1970 voor huisvesting in een kamp met een opzichter, een schoonmaakregeling en een centrale keuken. Dat gold vooral voor Marokkaanse arbeiders, zo liet hij weten in bewoordingen die toen kennelijk nog weinig aanstoot gaven: ‘de Marokkaan is van nature gierig en vies [...]. De man moet tegen zichzelf beschermd worden.’ Spanbeton overwoog serieus in Koudekerk zo’n voorziening te bouwen, voor 300 Turkse werknemers. Dit woonoord – inclusief ‘kapel’ (moskee) – is er nooit gekomen.

 

Vertier, taal en religie

Al vrij snel raakten betrokkenen ervan doordrongen dat er meer moest gebeuren dan huisvesten alleen. De Stichting Rijn & Lek, opgericht om buitenlandse werknemers te begeleiden, organiseerde vanaf de vroege jaren zeventig ontspanningsavonden met Turkse en Marokkaanse films, onder meer bij Spanbeton. Dat bedrijf huurde ook een tolk in, want ondanks de taallessen, waarvoor heel wat Nederlandse vrijwilligers zich inzetten, bleef de communicatie met de arbeiders moeizaam. Zó moeizaam, dat Rijn & Lek concludeerde dat het misschien beter was om personeelsfunctionarissen Turks te laten leren. De stichting bood daarvoor zelfs een docent aan.

Behalve aan taallessen hadden de veelal islamitische arbeiders behoefte aan religieuze bijeenkomsten. In 1972 bijvoorbeeld organiseerde Rijn & Lek in beurshal Florida een feest vanwege het aflopen van de ramadan. Het werd bijgewoond door niet minder dan 500 Turkse migranten.

Geleidelijk begonnen migranten op eigen kosten moskeeën te stichten, aanvankelijk op kleine schaal. De eerste Marokkaanse moskee in de plaats Alphen aan den Rijn (1982) was gevestigd in een woonhuis aan de Prins Hendrikstraat; iets later betrok men een garage aan de Van Eeghenstraat. In Boskoop kon in 1985 een voormalige kleuterschool aan de Azalealaan worden verbouwd tot Marokkaanse moskee. Pas veel later was er geld voor de bouw van nieuwe en volwaardige gebedshuizen: de Turkse moskee Hacı Bayram Camii aan de Alphense Sterrenlaan dateert uit 1997 en de huidige Marokkaanse moskeeën in Alphen (El Fath) en Boskoop (Arrahman) kwamen allebei in 2000 tot stand.

 

Gezinshereniging

De stichting van moskeeën laat zien dat veel migranten vanaf eind jaren zeventig besloten in Nederland te blijven en hun leven hier op te bouwen. In dat kader kwam ook de gezinshereniging op gang. Pensions en barakken waren verleden tijd: de gezinnen betrokken gewone woonhuizen. Daardoor – en doordat de kinderen naar school gingen – intensiveerde het contact tussen migranten en oorspronkelijke bewoners.

Vanwege cultuurverschillen leidde dat regelmatig tot onbegrip en frictie. In 1985 had Alphen aan den Rijn wat dat betreft zelfs een primeur: het was de eerste gemeente waar rondom de hoofddoek politieke deining ontstond. Dat gebeurde nadat VVD-onderwijswethouder Henk den Duijn het dragen van een hoofddoek in de klas had verboden. Volgens hem had de komst van een conservatieve imam ertoe geleid dat islamitische ouders steeds meer eisen aan de scholen gingen stellen. Ze wilden niet alleen dat hun dochters op school een hoofddoek zouden dragen, maar verlangden ook dat jongens en meisjes niet meer samen op zwemles gingen. Den Duijn was verontrust over die ‘radicalisering’. ‘Ja, waar trek je de grens?’ zei hij tegen de Volkskrant: ‘Nederlandse kinderen mogen ook niet met hun winterjas aan in de klas zitten. Moeten we dan toestaan dat naturisten in hun blootje de lessen volgen?’ Tot in de Tweede Kamer wekten zijn woorden verontwaardiging, en uiteindelijk trok de gemeente het verbod in.

Overigens was ook de Marokkaanse gemeenschap verdeeld over deze kwestie. Sommigen schaarden zich achter de eisen, maar anderen distantieerden zich en vonden het juist vervelend ‘dat door deze hele affaire alle Marokkanen als conservatief worden afgeschilderd’.

 

Anno nu

Zo’n veertig jaar later lijkt het soms alsof er weinig is veranderd: hoofddoekjes staan nog steeds ter discussie, en ook discriminatie van Nederlanders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond is niet verdwenen. Toch is er ook veel gebeurd in positieve zin. De kinderen en kleinkinderen van de arbeidsmigranten zijn gemiddeld veel beter opgeleid en ingeburgerd dan hun (groot)ouders. En er heeft zich een bloeiende Turkse en Marokkaanse middenstand ontwikkeld.

Wel dreigt de geschiedenis zich te herhalen met een nieuwe groep arbeidsmigranten, ditmaal uit Oost-Europa. Kwekerijen in Boskoop, distributiecentra in Alphen en andere werkgevers profiteren van het feit dat met name Polen tegen een bescheiden loon werk aanpakken waar veel Nederlanders de neus voor ophalen. Hun woon- en werkomstandigheden laten vaak te wensen over. Om daar iets aan te doen werd in 2015 aan de Hoogeveenseweg in Boskoop arbeidsmigrantenhotel Logejo ingericht. In 2021 kwam dit ‘Polenhotel’ ongunstig in het nieuws, omdat de huren hoog en de kamers soms klein, raamloos en beschimmeld zouden zijn. Terechte kritiek of niet: veel wijst erop dat de Oost-Europese arbeiders van nu in bijna net zo’n kwetsbare positie zitten als de Turkse en Marokkaanse arbeidsmigranten van de vorige eeuw.

 

TEKST: REDACTIE

 

VERDER LEZEN

Joris Brouwers, De hoofddoek in de krant. Een inhoudsanalytisch onderzoek naar de berichtgeving over de islamitische hoofddoek in vijf Nederlandse dagbladen (2000-2014) (Tilburg 2020).

Anneke Koelewijn, ‘Naar Europa, het verhaal van Abdeslam Abou’, in Canon van Boskoop (https://www.canonvannederland.nl/nl/page/196832/naar-europa-het-verhaal-van-abdeslam-abou).

Anneke Koelewijn, ‘Een Poolse Boskoopse’, in: Canon van Boskoop (https://www.canonvannederland.nl/nl/page/200237/een-poolse-boskoopse).

Ineke van der Valk, Harde werkers. Migranten van het eerste uur langs Rijn & Lek, 1945-1985 (Zutphen 2009).