Stad in het Groene Hart

Balans tussen bouwen en open houden

De term ‘Groene Hart’ is bedacht in 1958. Het was de tegenhanger van het woord ‘Randstad’, dat al twintig jaar eerder was geïntroduceerd door luchtvaartpionier en KLM-directeur Albert Plesman. Toen deze eens boven het westen van het land vloog, zag hij hoe Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag naar elkaar toegroeiden tot een ‘ring’ van verstedelijking. Menigeen wilde de grote, groene ruimte die daardoor werd omsloten, behouden. Maar er waren ook andere belangen.

Het Hollands-Utrechtse weidegebied werd voor het eerst als ‘Groene Hart’ aangeduid in een rapport van de Rijksdienst voor het Nationale Plan. De schrijvers van De ontwikkeling van het Westen des Lands (1958) vonden dat het gebied een soort Nederlands Central Park moest worden, de groene tegenhanger van de omliggende steden. De term vond snel ingang. Vanaf 1960 komt hij voor in volgende nota’s ruimtelijke ordening. Het idee heeft ervoor gezorgd dat het Groene Hart tot op heden bewaard is gebleven.

 

Agrarisch, maar ook meer

Het Groene Hart had vanouds een agrarische functie. De bebouwing was in hoofdzaak geconcentreerd langs de rivieren, hier de Oude Rijn en de Gouwe. Daarachter strekten zich de weilanden en kwekerijen uit.

De opstellers van het rapport uit 1958 hechtten grote waarde aan de instandhouding van dit groene gebied. Het was van belang voor de voedselvoorziening en had ook een recreatieve functie. Maar in een tijd van snelle bevolkingstoename erkenden ze ook dat er ruimte nodig was voor stedelijke en industriële ontwikkeling. Om deze tegengestelde belangen met elkaar te verenigen stelden zij voor historisch gegroeide plaatsen aan te wijzen als groeikernen en die uit te breiden ‘in uitwaartse richting’. Met deze planmatige aanpak hoopten zij een verbrokkelde stedelijke ontwikkeling te voorkomen en het agrarische middengebied te behouden.

 

Groei in de polder

Ver vóór deze plannen tot behoud van het Groene Hart vond in de dorpen woningbouw plaats. Na het ontstaan van de gemeente Alphen aan den Rijn in 1918 was burgemeester C.W.C.Th. Visser dé stimulerende kracht achter nieuwbouw. Hij wilde zijn gemeente tot de grotere in de Rijnstreek laten behoren. Zijn opvolger, H.J. Lovink (1923-1933), zette dat beleid voort. In deze periode kwamen er verschillende woonwijken tot stand. In 1938 verscheen een plan voor verdere uitbreiding. Na een onderbreking door de Tweede Wereldoorlog verrezen in de jaren vijftig nieuwbouwwijken, niet alleen in de kern Alphen, maar ook in het dorp Aarlanderveen. De omliggende gemeenten realiseerden eveneens nieuwe wijken, wat kleiner in omvang en veelal bestaand uit enkele straten met woningwetwoningen. Dat gebeurde onder meer in Benthuizen, Boskoop, Hazerswoude en Zwammerdam.

De woningbehoefte steeg echter explosief en het gemeentebestuur van Alphen gaf in 1956 dan ook opdracht tot het opstellen van een structuurplan. Dit visionaire plan legde de basis voor zeventig jaar stadsontwikkeling en resulteerde onder andere in de woonwijken Noord (Ridderveld) en Zuid (Kerk en Zanen). Volgens dit plan groeide Alphen aan den Rijn uit tot een volwaardige stad met 70.000 inwoners, met woonwijken, centrale voorzieningen en locaties voor bedrijvigheid en recreatie. De gemeenteraad en ook de provincie aanvaardden dit plan als richtlijn voor toekomstig beleid. Het plan erkende al de spanning tussen wonen, werken en het groene landschap. In dat opzicht vormt het rijksplan van 1958 een vervolg op het Alphense structuurplan van 1956.

 

Hoog wonen met uitzicht op groen

Tot in de jaren vijftig sloten nieuwbouwwijken aan op de bestaande bebouwing. Met de aanleg van Ridderveld I werd dit uitgangspunt verlaten. De nieuwe wijk werd op enige afstand van de bebouwing geprojecteerd.

Ridderveld is vernoemd naar de Ridderbuurt. Om bebouwing van de slappe veenpolderbodem mogelijk te maken, werd vooraf zand opgespoten. De zandwinning vond plaats in de nabijheid, waardoor de Zegerplas ontstond. Daarna verrezen hier halverwege de jaren zestig de eerste huizen, vooral galerijflats. Dit type woning bestond toen nog niet zo lang en combineerde wonen in (en met uitzicht op) het groen met comfort. De galerijen waren als het ware opgetilde straten; de woningen golden als zeer gerieflijk, met centrale verwarming, veel ruimte en goede sanitaire voorzieningen. Dankzij systeembouw kon er snel worden gebouwd. De Meerzichtflat aan de Briljantstraat werd in 1965 als eerste opgeleverd en de flats rond het Marsdiep in 1973 als laatste in de wijk. Tussen de flats kwamen kleinschalige laagbouwbuurten. Door zijn ligging, omvang en het tempo van de bouw sprak Ridderveld tot de verbeelding. Er leek een ‘nieuwe stad’ te ontstaan naast de ‘oude’.

Ridderveld trok vooral veel mensen van buiten de gemeente. Met name jonge gezinnen kwamen deze kant op, gelokt door de beschikbare woningen. Zo ontstond een hele generatie nieuwe Alphenaren en groeide Alphen flink.

 

Groen en bebouwd

Het structuurplan van 1956 heeft geleid tot een enorme groei van Alphen aan den Rijn. Dat juist deze plaats grootschalig uitbreidde en de omliggende gemeenten dat in veel mindere mate deden, is waarschijnlijk vooral toe te schrijven aan het initiatiefrijke optreden van het Alphense gemeentebestuur. Dat gebeurde in de periode dat men het spanningsveld tussen woningbehoefte enerzijds en behoefte aan recreatie en agrarische activiteit anderzijds meende te kunnen oplossen door te bouwen op ‘daartoe geëigende locaties’. Van die gedachte heeft Alphen gebruikgemaakt. Het heeft gestreefd naar een ‘stad in het Groene Hart’, en die weten te realiseren. Om deze plaats heen is het kenmerkende vlakke, groene landschap van het Groene Hart, met zijn polders, dijken, molens en sloten, grotendeels intact gebleven. Ook andere gemeenten hebben naderhand nog nieuwbouwwijken gerealiseerd, maar zij beseften eveneens de waarde van de groene omgeving.

Inmiddels lijken sommige bestuurders dat streven weer los te laten. Zij vinden het uitbreiden nu belangrijker dan het behoud van het Groene Hart. Bouwplannen voor het poldergebied in de Gnephoek wijzen op een nieuwe visie, maar ook het ‘dichtbreien’ van het open polderlandschap in andere gemeentedelen, zoals Boskoop.

De vrij recente behoefte aan ‘nieuwe natuur’ heeft aan het Groene Hart ook een nieuwe dimensie toegevoegd. Dankzij de aanleg van het Zaanse Rietveld in 2007 en het Bentwoud in 2016 biedt het Groene Hart de Randstedeling nu niet alleen mogelijkheden voor recreatie in een agrarisch cultuurlandschap, maar ook in prachtige natuurgebieden.

 

TEKST: ARJAN VAN 'T RIET

 

VERDER LEZEN

Marcel Barzilay, Ruben Ferwerda en Anita Blom, Predicaat experimentele woningbouw 1968-1980. Verkenning Post 65 (Amersfoort 2018).

Adrie den Boer, Johan de Bruijn, Jan van Es en Arjan van ’t Riet (red.), Geschiedenis van het Groene Hart (Zwolle 2011).

H. Hardenberg, Een nieuwe stad aan de Oude Rijn, (Alphen aan den Rijn 1968).

Het leven in Alphen aan den Rijn vanaf het midden van de negentiende eeuw. Deel 3: Wonen en monumenten en Deel 8: Landbouw en tuinbouw (Vianen en Alphen aan den Rijn 2016).