Johan Rudolph Thorbecke

De grondlegger van het Nederlandse parlementarisme

Johan Rudolph Thorbecke word als de grondlegger van het parlementarisme in nederland beschouwd.

Als voorzetter van de Grondwetcommissie was Thorbecke in 1848 grondlegger van de nederlandse parlementaire democratie. Deze commissie was gegeven door koning Willem II met als opdracht een nieuwe grondwet te ontwerpen. Dit kwam omdat koning Willem II geschrokken was van de politieke onenigheden in het buitenland. De nieuwe grondwet was bijna volledig Thorbecke’s werk.

Door de invoering van de nieuwe grondwet kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriele verantwoordelijkheid. Ook werden parlementaire rechten uitgebreid en werd de mogelijkheid van Kamerontbinding ingevoerd.

Deze grondwet zou van Nederland een moderne staat maken. De nieuwe grondwet werd geproclameerd op 3 november 1848.

Thorbecke was drie maal minister van binnenlandse zaken. Het eerste kabinet van Thorbecke was van 1 november 1849 tot en met 19 april 1853, de tweede van 31 januari 1862 tot en met 10 februari 1866 en het derde kabinet duurde van 4 januari 1871 tot en met 4 juni 1872.

 

Toen:

Voor tijdgenoten betekende de daden van Johan Thorbecke dat er meer belangstelling kwam voor politiek en de oprichting van politieke verenigingen. Er kwam meer zeggenschap van de burgers in provincie en gemeente. Ook werden hogere burgerscholen opgericht en kwam er een wet over vrijhandel op zee.

 

Kenmerkend Aspect:

Een kenmerkend aspect wat hierbij past is de opkomst van de politieke stroming liberalisme. Nederlands word een constitutionele monarchie, ijkmeester voor goede politiek, emancipatie in de Nederlandse burgerij.

 

Nu:

Voor de mensen van nu betekenen de daden van Thorbecke ook veel. In de grondwet, gemeentewet en provinciale wet werd het bestuur van Nederland vastgelegd zoals we dat nu ook nog kennen.

 

Voor de Democratie:

in de nieuwe grondwet van 1848 werd de grondslag gelegd voor onze parlementaire democratie. Daarom hebben wij nu bijvoorbeeld rechtstreekse verkiezingen, ministeriële verantwoordelijkheid en meer macht voor de tweede kamer