De wegen in het gebied waren helemaal niet berekend op snelverkeer. Het gevolg: verkeersongevallen, slijtage aan dijk- en klinkerwegen, opstoppingen bij pontveren. In tegenstelling tot het verkeer over water dat oost-west was georiënteerd, bewoog het nieuwe en snel groeiende gemotoriseerde verkeer zich hoofdzakelijk van noord naar zuid. De oplossing vond men in het Rijkswegenplan van 1927 met daarin twaalf bruggen over de grote rivieren. Het belangrijkste was rijksweg 26 (tegenwoordig onderdeel van de A2) van Utrecht naar 's Hertogenbosch. Tussen 1933 en 1952 kreeg het rivierengebied vier stalen bruggen over de Waal, Rijn en Maas. Het waren destijds voorwerpen van nationale en lokale trots.
Noord en Zuid verbonden
Bruggen en autowegen ontsluiten het rivierengebied
Begin 1900 reden in de Gelderse Bommelerwaard vier 'automobielen' rond. Het merendeel van de inwoners verplaatste zich te voet, op de fiets, met paard en kar of in een boot. Elders in het rivierengebied was het niet anders. Na de Eerste Wereldoorlog begon het gemotoriseerde verkeer zich steeds meer te ontwikkelen.