Hebban olla vogala
Een van de beroemdste teksten die we nog kennen uit het Oudnederlands is de zin: ‘Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda thu, wat unbidan we nu?' Deze zin is al duizend jaar oud. Het betekent: 'Alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve ik en jij. Waar wachten we nog op?'
In de tijd van ‘Hebban olla vogala’ zijn er vrijwel geen bronnen die de spreektaal van de mensen in het gebied van Noord-Brabant weergeven. De teksten zijn hoofdzakelijk geschreven in het Latijn. Vóór die tijd gebruiken historici en taalkundigen bijvoorbeeld de Lex Salica, een Frankische wetbundel als bron. In deze wetbundel zijn de teksten in het latijn geschreven, maar af en toe glipt er een woordje Germaans doorheen. Deze ‘lex salica’ is echter zo’n 400 jaar ouder dan het korte liefdeszinnetje van de monnik. Om de taal van de vroege middeleeuwen te achterhalen kunnen taalkundigen ook plaatsnamen en persoonsnamen bestuderen. Daaruit zijn woorden af te leiden die waarschijnlijk onderdeel waren van de spreektaal.
Gij is altijd goed
Een heel beroemd Brabants dialectwoord komt uit de Germaanse taal: ‘gij’. Het woord heeft geen equivalent in de huidige Nederlandse taal. In de tijd waarin de monnik leefde die het beroemde zinnetje heeft geschreven, werd er in de Germaanse taal ‘ji’ en later ‘ghi’ gezegd. Eerst was het een beleefdheidsvorm om te zeggen tegen iemand met een hogere sociale status dan jouzelf. Maar in de loop van de tijd gingen mensen het ook vertrouwelijk gebruiken. Zo kan het dat je in het Brabants zowel tegen de buurman als de burgemeester ‘gij’ kan zeggen.
Ontwikkeling Middelnederlands en Brabants dialect
In de dertiende en veertiende eeuw maakte het huidige Noord-Brabant een verstedelijking door en er ontstond dan ook een duidelijker Brabants gebied. Uit diezelfde periode werden de eerste bronnen in de spreektaal geschreven, in plaats van het Latijn. Met de bloei van de steden ontstaat er een behoefte aan geschreven teksten in de taal die ook daadwerkelijk gesproken werd.