Havezaten

Vollenhove, stad der paleizen

Tijd van regenten en vorsten

De oorsprong van de Vollenhoofse havezaten ligt bij de ridders die verbonden waren aan het landsheerlijk kasteel, het Oldehuis. Zij hielpen de kerkvorst van Utrecht de burcht te verdedigen en trokken met hem op tegen vijanden. Aanvankelijk waren deze dienstmannen op het kasteelterrein gehuisvest. Later vestigden ze zich in de buurt van het Oldehuis, vooral ten zuiden van de dorpskamp vóór het kasteel. In ruil voor hun diensten kregen de ridders stukken grond - leengoederen - in gebruik, die ze op hun beurt weer verpachtten aan boeren.

Havezate

Het huis dat de ridders lieten bouwen verschilde van een boerenhofstede. Het was een woonhuis, een zaalstede, geen bedrijfsgebouw zoals een boerderij, en meestal rechthoekig, van steen en met een schilddak. Deze herenhofstede kreeg de benaming van havezate. Zo'n huis, altijd met een zaal en soms versterkt met een gracht en wal, bood de bewoner de gelegenheid zich te verdedigen tegen de buitenwereld en een adellijke staat te voeren. Aan deze edelmanswoningen werden bijzondere staatkundige voorrechten verbonden. In het Land van Vollenhove lagen de meeste havezaten dichtbij het bisschoppelijk kasteel en de oudste hiervan aan de zuidwestkant van de latere stad Vollenhove. Ze maakten er deel uit van de stedelijke verdediging. Door de aanwezigheid van de vele havezaten nam Vollenhove een unieke positie in tussen de steden van Overijssel.

Ridderschap

Vanwege hun afkomst en het bezit van een havezate hadden de jonkers, als leden van de drie kwartierridderschappen in Salland, Twente en Vollen hove, het recht zitting te nemen in het bestuur van Overijssel: Ridderschap en Steden. Ze bekleedden allerlei regionale bestuursfuncties, zoals die van drost, kastelein (kasteelbewaarder) en rentmeester (beheerder van landsheerlijke goederen). Vanaf de Opstand en vorming van de Republiek kwamen daar de commissiën bij in het eigen gewest en in het generaliteitsbestuur en organen van de Republiek. De Vollenhoofse ridderschap was de kleinste van de drie, maar had onder zijn leden evenveel commissiën te verdelen als de Sallandse en Twentse jonkers. Vanaf 1530 werden regels gemaakt om ongebreidelde ledenaanwas van de ridderschap te stoppen. Voortaan stond lidmaatschap alleen open voor telgen van de oude riddermatige Overijsselse families. Bovendien moest vanaf 1622 de havezate met het bijbehorende land minstens f. 25.000 waard zijn. De reglementering leverde een probleem op voor de Vollenhoofse jonkers. Hun stadshuizen hadden niet de aanleg en ruimte van de edelmanswoningen op het platteland en konden daardoor ook niet voldoen aan de waarde-eis. Bij uitzondering werden deze stadshuizen toch als havezate erkend en mochten de jonkers hun bezit aan onroerend goed op het platteland in de omgeving bij de waarde van het huis optellen.

Ligging

Tijdens de Opstand en de Republiek waren in de stad Vollenhove uiteindelijk dertien havezaten, daarbuiten nog eens negen. De namen van de havezaten zijn vooral afgeleid van de families die de huizen bewoonden of van de ligging of het uiterlijk van het gebouw. Zo werd Hagensdorp genoemd naar het echtpaar Hagen en Dorp. Het havezaterecht van dit huis werd later verkocht en verlegd naar een ander huis omdat de bewoners, die rooms-katholiek gebleven waren, volgens het reglement van 1622 geen zitting meer mochten hebben in de Ridderschap. Nijerwal zou zijn naam te danken hebben aan de ligging aan een nieuwe stadswal. Buiten de stad in het schoutambt lagen de havezaten Toutenburg, de Rollecate, Tweenijenhuizen, den Oldenhof en de Bonkenhave; in het schoutambt Wanneperveen Zwollingerkamp; in het schoutambt Steenwijk de Eze; en in het schoutambt Oldemarkt-Paasloo het Huis te Paaslo en de Hare. Het havezaterecht van het laatste huis werd in de 18de eeuw verplaatst naar een woning in de Bisschopstraat in de stad Vollenhove met behoud van de naam, maar met een extra a: de Haare.

Nadat bij de val van de Republiek door de Bataafse Revolutie in 1795 havezaterechten en de privileges van de adel waren afgeschaft, was het niet meer nodig om de oude edelmanshuizen in stand te houden en te bewonen. Veel riddermatige families deden de dure en weinig comfortabele havezaten van de hand en verlieten Vollenhove. Als bouwmateriaal bracht de havezate vaak meer op dan bij verkoop als woonhuis. Daarom bleven er uiteindelijk maar zeven bewaard. In de stad: de Haare, Lindenhorst, Marxveld, Oldruitenborgh en Plattenburg, en daarbuiten: den Oldenhof en de Eze.