Op de laatste zaterdag van mei 1932 hingen op alle vissersschepen in de haven van Vollenhove de vlaggen halfstok. Die middag werd om één uur de Afsluitdijk gedicht. De Zuiderzee werd een binnenwater, het IJsselmeer. Deze waterstaatkundige prestatie van formaat maakte een einde aan de dreiging van overstromingsrampen waarmee de bevolking van generatie op generatie had moeten leven. Maar de dijk maakte ook een einde aan de Zuiderzeecultuur, waar de visserij wezenlijk deel van uitmaakte.
Vissers op het droge
Voor de Vollenhoofse vissers zag de toekomst er niet gunstig uit. Op korte termijn zouden ze al nadelen van de afsluiting ondervinden. Het waterpeil van het IJsselmeer zakte, waardoor de haven van Vollenhove onbereikbaar dreigde te worden. De overheid kwam de vissers echter te hulp. In 1933 werd een vaargeul vanaf de haven tot een eindje voorbij de Voorst uitgebaggerd. Ook werden de binnen- en buitenhaven uitgediept. Het waren noodoplossingen die de visserij niet konden behouden. De vissers wisten bij de overheid steunmaatregelen af te dwingen, waardoor ze een andere toekomst konden opbouwen. Degenen die stopten, kregen een premie. Alternatief werk ter plaatse was nauwelijks te vinden. Jonge vissers vertrokken naar Twente om daar in loondienst aan de slag te gaan in de textielfabrieken. Oudere vissers kregen een jaarlijkse uitkering.
De Noordoostpolder
In 1937 werd begonnen aan de dijk rondom de Noordoostpolder. In de havens van Vollenhove lagen woonarken van de ingenieurs die de inpoldering begeleidden. De ringdijk kwam in 1940 gereed, waarna kon worden begonnen met de droogmaling van de polder. Binnen 2 jaar was al het water eruit. Net over de brug, die bij Vollenhove het oude met het nieuwe land verbond, kwam een barakkenkamp voor de huisvesting van de vele polderwerkers, die sloten groeven voor de ontwatering van het nieuwe land. Deze centrale werkplaats bood eveneens werk aan Vollenhovenaren, onder wie oud-vissers. Een bijkomend voordeel van de inpoldering was de komst van een ziekenhuisje voor de polderwerkers, dat naast de buitenhaven werd gebouwd. Enkele jaren later keek men vanaf de havenkade op het oude land uit op vers geploegde akkers, met aan de horizon de poldertoren die het nieuwe centrumdorp Emmeloord markeert.
Sloop van de vissersbuurt
In de jaren vijftig kwam de ontwikkeling van de
Noordoostpolder goed op gang. Veel Vollenhoofse vissers waren
inmiddels omgeschoold tot bouwvakker en bouwden mee aan boerderijen
en nieuwe dorpen, zoals Emmeloord. De aanleg van de polder bracht
een korte opleving van de werkgelegenheid teweeg. Naargelang nieuwe
polders in Flevoland zich ontwikkelden trokken echter veel
Vollenhovenaren met het werk mee. Eerst naar Emmeloord, later naar
Lelystad en Almere. Door deze uitstroom verpauperde de oude
vissersbuurt nog meer. De Visscherstraat en de Vismarkt boden een
troosteloze aanblik met veel onbewoonbaar verklaarde huisjes. In de
jaren '70 werd de hele buurt gesaneerd. Enkele karakteristieke
vissershuisjes werden overgebracht naar het Zuiderzeemuseum in
Enkhuizen. Het duurde vele jaren voordat de visserswijk opnieuw
werd bebouwd. Alleen de figuur van een vis in het plaveisel
herinnert er aan het visserijverleden.
In de Zuiderzeeballade komen de treurnis over het harde
vissersbestaan en de hoop op een betere toekomst in de
personen van een oude visser en zijn kleinzoon samen. Ze staan
symbool voor het ene Vollenhove dat de zee en de visserij mist, en
het andere Vollenhove dat door de komst van de Noordoostpolder uit
zijn isolement werd verlost. De polder bracht de Vollenhovenaren in
contact met de wereld.