Brons moest van ver komen, was beperkt beschikbaar en daardoor duur. Er werd een alternatief gevonden in het metaal ijzer, waarvan de grondstof wel in ruime mate in de Nederlandse bodem voorkwam. Iedereen kon dus op goedkope wijze gebruik maken van dit materiaal. Bovendien had ijzer onder meer als voordeel dat het harder was dan brons en daardoor langer meeging. De ijzerproductie vanaf 800 v. Chr. markeert het begin van de ijzertijd. Ook in Dalfsen kwam ijzer in de grond voor. In de laag gelegen natte landen aan de noord- en zuidzijde van de Vecht waren ijzeroerlagen ontstaan. Dit moerasijzererts werd gedolven, verzameld en in met houtskool gestookte lemen oventjes verhit. Door verhitting kristalliseerde het ijzer in kleine korreltjes tot een brok ruw ijzer, ook wel wolf genoemd. Het afvalmateriaal (de slak), liep via een aftapgat naar buiten. Nadat de smid de wolf door uitsmeden zuiverder had gemaakt, kon hij het ijzer gaan bewerken.
Smeden
Allerlei gereedschappen en gebruiksvoorwerpen deden hun intrede, zoals: bijlen, zwaarden, spaden, vorken, speren, ploegen en messen. Op een paar plaatsen zijn in Dalfsen sporen van ijzerproductie gevonden uit de latere Romeinse ijzertijd. Aan de Keizersteeg zijn bij opgravingen drie ijzerovens, zogenaamde kuilovens ontdekt. Ze lagen aan de rand van een kleine nederzetting in de buurschap Oosterdalfsen. Dergelijke nederzettingen met ijzerovens zijn ook 2 km oostelijker bij de Stokte opgegraven en in de buurschap Hoonhorst aan de Koelmansweg. Voor de boeren die hier woonden was het een belangrijke verbetering. IJzeren bijlen en punten van ploegen maakten het werk op het land gemakkelijker.
Midden- en late ijzertijd 500-12 v. Chr.
De mensen die in deze tijd leefden, woonden evenals hun voorgangers op de hoge plaatsen dichtbij het onmisbare water. Deze gronden waren ook vruchtbaarder dan de omgeving. Hun boerderijen stonden in groepjes verspreid en vormden zo een nederzetting, bestaande uit enkele boerderijen, schuren en spiekers (opslagschuurtjes). Op meerdere plaatsen zijn op de essen langs de Vecht deze bewoningsplaatsen teruggevonden. De bewoners waren vaak familie van elkaar. In de wijk Gerner Marke zijn resten van boerderijen uit deze periode gevonden. De boerderijen waren gebouwd van houten palen en wanden van vlechtwerk die met leem waren bestreken. De daken waren gemaakt van stro. Deze gebouwen hadden maar een beperkte levensduur van ongeveer 40 jaar. Elke jonge boer bouwde zo ongeveer een nieuwe boerderij. Mens en dier woonden onder één dak. Het vee bestond voornamelijk uit geiten, schapen en koeien. Overdag liep het vee los op de gemeenschappelijk gronden rondom de akkers en langs de Vecht. Deze akkers waren ongeveer 30 bij 30 m groot en omheind met een glinten, een hekwerk van gevlochten twijgen. Kenmerkend was de aanwezigheid van spiekers. Dit waren kleine opslagschuurtjes van ca. 2 bij 2 m op palen met een verhoogd vloertje van gevlochten takken. Hierin werden de geoogste korenaren opgeslagen. De akkers werden bemest met heideplaggen die doordrenkt waren met mest uit de stal. Braaklegging van akkers werd ook toegepast.
Buurschappen
De mensen maakten hun aardewerk op dezelfde manier als eerdere bewoners van deze omgeving, alleen met ander versieringstechnieken, die dan ook typerend voor deze bewoningsperiode zijn. Kenmerkend is ook dat men kleinere urnen maakte. Soms werden gecremeerde mensen zonder urn begraven. In plaats van grafheuvels legden ze grafvelden aan waar de gecremeerde doden bij elkaar werden begraven onder een lage plaggenheuvel. Op diverse plaatsen in Dalfsen zijn resten van deze nederzettingen gevonden. Meestal zijn het aardewerkscherven, maar ook brokken ijzeroer, die men had verzameld en ijzerslakken, brokjes basaltlava van maalstenen uit de Eifel, boerderijplattegronden en crematieresten. Als vindplaatsen kunnen we noemen: Oudleusen, Welsum, Oosterdalfsen, Ankum, de Polhaar, Gerner, Emmen, Lenthe, Rechteren en Hessum. Met de intrede van de Romeinse ijzertijd (12 v. Chr.) brak er voor het Vechtdal een geheel nieuwe periode aan.