Tot het begin van de 20ste eeuw waren de Heinose boeren gewend geheel zelfstandig hun bedrijf uit te oefenen. Ze fokten varkens en runderen en maakten boter op hun boerderij. De producten die over waren, verkochten ze aan handelaren of aan het publiek op de markten Door de komst van de landbouwcoöperaties veranderde hun bedrijfsvoering ingrijpend. Samenwerking op basis van solidariteit was voortaan de boodschap en dat strekte alle boeren tot voordeel. De Coöperatieve Zuivelfabriek uit 1912, later Heino Krause, gold jarenlang als boegbeeld van deze lokale samenwerking, totdat de fabriek in 1991 door fraude ten onder ging.
Tot ongeveer halverwege de 19de eeuw waren de prijzen voor landbouwproducten altijd afhankelijk geweest van de prijzen op de Europese markt. Die prijzen kelderden in de tweede helft van de eeuw in sneltreinvaart door de verscheping van enorme hoeveelheden graan van Amerika naar Europa. Dat vervoer was mogelijk geworden door de vervanging van de langzame zeilschepen door veel snellere stoomboten. Ook in de provincies zakten de graanprijzen daardoor soms met de helft. In de veehouderij was de situatie niet veel beter, toen onder andere door de opkomst van margarine de boterprijzen sterk daalden. Deze periode staat bekend als "de grote landbouwcrisis" en duurde van ongeveer 1878 tot 1895.
Om deze crisis te overleven zochten ook Nederlandse landbouwers naar nieuwe wegen. In allerlei opzichten moest het roer om. Om te beginnen moest de afzet van de landbouwproducten op een andere leest geschoeid worden. Steeds vaker waren boeren namelijk de dupe van speculatie, geknoei en prijsopdrijving van malafide opkopers. Ook waren modernere productietechnieken nodig om de kwaliteit van de zuivelproducten te verbeteren. Buitenlandse afnemers klaagden regelmatig over de slechte kwaliteit van de Nederlandse boter. Ten slotte was het de hoogste tijd iets te doen aan de financieringsproblemen waar veel boeren, ook in Heino, mee kampten. Er was tegen een zo laag mogelijke rente geld nodig voor bijvoorbeeld de aankoop van kunstmest, veevoer, werktuigen en steenkool. Die kunstmest hadden de boeren hier omstreeks 1900 nodig om de pas ontgonnen woeste gronden vruchtbaar te kunnen maken.
Landbouwcoöperaties konden een groot deel van de problemen oplossen. Deze verenigingen van samenwerkende boeren moesten voorgoed een einde maken aan de wantoestanden uit het verleden. De eerste coöperatie in Heino was De Voorzorg, opgericht in 1909. Deze coöperatie, gevestigd aan de Bredenhorstweg, hield zich bezig met de productie van veevoer. In 1912 volgde de stoomzuivelfabriek aan de Rijksweg. Deze fabriek was in 1901 opgericht, maar ging 1912 verder als coöperatie. Door de stoommachines van de zuivelfabriek kon de melk op veel grotere schaal verwerkt worden. Een jaar later werd de Coöperatieve Landbouwvereniging Heino (CLV) opgericht. De aanleiding was een duidelijk geval van geknoei. Uit een veevoermonster was gebleken dat bij een landbouwer in Heino een hoog percentage cacaodoppen als vulling in het voer was verwerkt. De CLV bouwde later, in 1919, een maalderij naast het bedrijfspand aan het tegenwoordige 14 Aprilplein. Daardoor kon de coöperatie zelf mengvoeders voor het vee produceren. Andere belangrijke coöperaties waren de afdelingen van de Algemene Boeren- en Tuindersbond (ABTB) in Lierderholthuis (1917), Heino (1918) en de Boerenleenbanken.
In de crisisjaren 1930-1937 waren de opbrengsten van de landbouwproducten zo laag dat er voor de boeren van Heino een zeer moeilijke tijd aanbrak. Dankzij de samenwerking en solidariteit van de boeren in coöperaties konden ook kleine boeren hun bedrijf behouden of nog wat vergroten door soepele betalings- en aflossingsregelingen.
Na de Tweede Wereldoorlog nam de veestapel enorm toe. Overal werden stallen voor koeien, varkens en kippen bijgebouwd. Ook de maalderij van de CLV breidde in 1959 uit door de bouw van silo's. De ontwikkelingen gingen zo snel dat fusies tussen de vele coöperaties noodzakelijk werden. De CLV ging in 1985 onder de nieuwe naam Heleco verder met onder andere de voormalige ABTB-afdelingen in Lemelerveld en Heino. Door de nu regionaal georganiseerde coöperaties verdwenen de meeste toeleverende en dienstverlenende bedrijven uit Heino. In 1993 werden de silo's van de CLV afgebroken. De maalderij werd een bezoekerscentrum en onderkomen van de Vereniging voor heemkunde Omheining.
De melkfabriek Heino Krause kreeg in 1984 te maken met de gevolgen van de opgelegde productiebeperking door de EEG. Deze moest het grote melkoverschot in Europa tegengaan. Door verminderde aanvoer van de aangesloten leden dreigde de verwerkingscapaciteit van de fabriek onderbenut te raken. De toenmalige directeur moest daardoor veel te dure melk bijkopen. Om dat financiële verlies op te vangen, knoeide hij met de boekhouding en vermengde melkpoeder met lactose (suiker) om in aanmerking te komen voor subsidie van de EEG. In 1991 kwam de fraude aan het licht. De schade werd ondanks 18 jaar procederen op de boeren verhaald. De ondergang van Heino Krause heeft bij de personeelsleden en veehouders een bittere smaak nagelaten.
Desondanks hebben de boeren in Nederland dankzij de coöperaties nog steeds een redelijke marktpositie. De meeste boeren in Heino zijn nog altijd lid van een coöperatie. De belangrijkste daarvan zijn inmiddels uit Heino verdwenen. Overgebleven zijn nog de Rabobank, de varkens KI, de Welkoopwinkel en de gebouwen van de maalderij. Maar al hebben veel van die panden hun oorspronkelijke functie verloren, ze herinneren nog steeds aan deze voor boeren zo belangrijke periode.