De Hof te Borne kende circa twintig horige boeren, die jaarlijks pacht moesten betalen. Horigen waren gebonden aan het grondgebied van hun heer en genoten zijn bescherming. Daar stond tegenover dat er pacht betaald moest worden. In Borne bestond deze pacht uit de zogenaamde derde garve, waarbij eenderde deel van de oogst geleverd moest worden. Eerst gebeurde dit in natura, later ook wel in geld. Verder moest er betaald worden bij bijzondere gebeurtenissen zoals erfopvolging ("erfwinning"), huwelijk ("opvaart en ingang") en overlijden ("versterf"). Bij overlijden van een horige moesten de erfgenamen maar liefst de helft van alle roerende goederen afdragen. Als een boer van zijn horigheid af wilde komen, moest hij een vrijkoop afsluiten. Van de genoemde bedragen kreeg de hofmeijer een deel toegewezen. In 1566 bedroeg de jaarlijkse inkomsten uit de derde garve van de hof te Borne 14 mudden rogge. De waarde daarvan was in totaal 19 Brabantse ponden en 12 stuivers. Daar kwamen de inkomsten uit versterf en erfwinning ter waarde van 4 ponden per jaar bij. De totale inkomsten komen daarmee op 23 ponden en 12 stuivers per jaar. Naar huidige koopkracht omgerekend is dit naar schatting een bedrag richting € 1.000.000,‒.
Hoender-uitgangen
Toen in de 14de eeuw in de nabijheid van de Hof het dorp Borne ontstond, werd een bijzondere vorm van belasting in natura, de zogenaamde hoender-uitgangen, geintroduceerd. De nieuwe woningen en hun tuinen lagen op grondgebied van de Hof. Hierdoor kreeg de hofheer minder inkomsten uit de landerijen. De nieuwe percelen werden daarom belast met uitgangen. Een uitgang is een grondrente in geld of natura die door de gebruiker van de grond jaarlijks op een vaste tijd en plaats moest worden geleverd. In Borne bestond die levering uit hoenders, die jaarlijks op St Lamberti (17 september) op de hof gebracht moesten worden. In 1385 ontving de Hof te Borne 60 hoenders en 100 eieren. Zelfs na de Franse overheersing (1795-1812) kwamen de hoender-uitgangen nog voor. In de kasboeken van de hofmeijer staan vanaf 1714 tot 1840 jaarlijks 91 hoenders vermeld. De hoenders scharrelden vanaf het voorjaar op het erf rond. Om als pachthoen in aanmerking te komen, moesten ze op 17 september een krachtproef doen door op een omgekeerde emmer waarop graan lag te springen, aldus een reisbeschrijving uit circa 1860.
Belastingen
Alle inwoners van Borne moesten belastingen betalen aan de landsheer. De landsheer was tot 1528 de bisschop van Utrecht, daarna Karel V en Philips II en na 1578 de Ridderschap en Steden van Overijssel. Het ging hierbij allereerst om zogeheten schattingen. Er werd een quotum bepaald voor Borne en op basis daarvan werd berekend hoeveel belasting elke buurschap, Hertme, Zenderen, Bornerbroek en Borne moest opbrengen. De belasting was in eerste instantie bedoeld om de (huur)legers van de landsheer in stand te houden. Later volgden ook verponding (grondbelasting), contributie (om de overheid in stand te houden), vuurstedengeld, hoofdgeld, belasting op vee en accijnzen op zaken als bier en tabak.