Eeuwenlang was Haaksbergen overwegend een agrarisch gebied, waarvan in 1832 voor de eerste keer een kadasterkaart werd gemaakt. Mensen en dieren leefden samen in het lös hoes. De familie woonde in het voorhuis en het achterhuis beschikte over de deel waar de dieren verbleven. Een gezin bestond vaak uit vader, moeder, kinderen en grootouders. Later werd dikwijls door middel van een muur de woonruimte van het achterste deel gescheiden.
De praktijk was dat de oudste zoon het boerenbedrijf van zijn vader overnam. Na een huwelijk bleef de zoon met zijn bruid in de boerderij wonen, samen met zijn ouders. Vanaf het moment dat de jonge boer en boerin de boerderij erfden, moesten zij de ouders tot hun dood blijven verzorgen. De broers en zussen hadden ook het recht om op de boerderij te blijven wonen, evenals de ongetrouwde oom of tante. Dit hoeskomm'n noemde men het Anerbenrecht (blijversrecht).
Vrouwen
Als het jonge paar geluk had, ging alles in goed overleg. Maar de jonge boer had niets in te brengen zolang zijn ouders nog de baas waren. Soms kwam het voor, dat de schoondochter als een soort dienstmeid behandeld werd en dat zij vooral niet moest denken, dat ze haar eigen gang kon gaan! Er waren vrouwen die zelfs geen geld hadden om boodschappen te doen en kleren te kopen, want meestal had schoonvader het beheer over de geldknip. Dit was niet altijd even gemakkelijk, temeer omdat de huisgenoten zich nogal eens bemoeiden met de opvoeding van de kinderen. Vrouwen hadden de zorg voor bedrijf en gezin, maar telden minder mee. Niet zo gek dus dat er vrouwen waren die, als zij eindelijk "de baas" waren, wel eens te veel van hun vrijheid profiteerden. Of zoals een man eens tegen zijn vrouw zei toen zij het voor het zeggen kreeg: "Je bent net een hond die van de ketting komt!" Ruzie was niet altijd te voorkomen, maar als het echt niet langer ging, dan probeerde men dit op te lossen door apart te gaan wonen. Dat viel niet altijd mee, vooral niet bij kleine boeren. Het woongedeelte was vaak te klein om in tweeën te splitsen en van nieuwbouw kon geen sprake zijn omdat er geen geld was. Had de boerderij een endskamer, dan gingen de "oude" boer en boerin daar wonen, mits deze vertrekken niet al bewoond waren door een nog oudere generatie. Maar niet alle boerderijen hadden zo'n endskamer.
Emancipatie
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde er veel. Er kwam een geboortegolf, vrouwen en vrouwenverenigingen besteedden onder andere aandacht aan "de rechten van de vrouw". Later deed de gedeelde zorg voor gezin en bedrijf haar intrede. Men accepteerde dat de vrouw niet meer meehielp in het bedrijf en soms zelfs haar eigen baan behield. Bovendien weigerden steeds meer meisjes na hun trouwen in te trekken bij hun schoonfamilie. Zij eisten een eigen woonruimte. Op de boerderij immers hadden de machines, loonbedrijven en bedrijfshulp de plaats ingenomen van de vrouwenhanden en van de spierballen van de boer. In de loop der jaren werden de gezinnen kleiner en langzamerhand kwamen er andere samenlevingsvormen. Ouderen konden terecht in bejaardenhuizen of gingen kleiner wonen. Jongeren gingen op kamers. Doordat er vaker gescheiden werd, kwamen er steeds meer samengestelde gezinnen. Dit vergde natuurlijk de nodige aanpassingen en ook hier ging, net als in vroeger tijd, uiteraard niet alles van een leien dakje.